19-04-2016
Het ongenoegen in ons welvarende landje is bij tijd en wijle groot. De tegenstellingen ook. Politiek uit zich dat in versnippering van het politieke landschap en een vlucht uit het midden. Dit is niet alleen een Nederlands fenomeen. Volgens velen komt dit doordat we in een periode zitten waarin veel verschillende veranderingen samenkomen. Een transitiefase. Verschillende economische, sociale en ecologische vraagstukken culmineren in een verandering van de maatschappelijke en economische orde. Dit leidt tot onzekerheid en winnaars en verliezers. Maar hoe kunnen we deze groepen dichter bij elkaar brengen?
Drie ook economisch te duiden thema’s spelen hierbij een rol. Ten eerste is de maatschappelijke en economische ordening aan verandering onderhevig. Van centraal naar decentraal en van collectief naar bottom-up. Door ontzuiling en individualisering, maar ook door innovatie en digitalisering is het meest efficiënte organisatieprincipe steeds minder vaak een centraal gestuurde top-down structuur. Dat geldt voor instituties zoals politieke partijen, vakbonden en belangenorganisaties, maar ook voor bedrijven. Om snel te kunnen reageren, om flexibel te zijn, is het soms handig de schaal van een bedrijf in te perken als de synergie van activiteiten binnen een organisatie te beperkt is. Denk bijvoorbeeld aan Philips. Daarnaast wordt in organisaties op allerlei wijzen geëxperimenteerd met minder of geen hiërarchische lagen en zelforganisatie. En zelforganisatie is natuurlijk ook terug te vinden op bijvoorbeeld de arbeidsmarkt of bij burgerinitiatieven, coöperaties en sociale ondernemers.
Ten tweede verschuift de schaarste in de bronnen die onze welvaart bepalen. Traditioneel kijken economen er vrij eenvoudig naar: arbeid, kapitaal en technologie bepalen de economische groei. Maar het schaarstevraagstuk dat de toekomstige welvaart bepaalt is verschoven. Sociale en ecologische vraagstukken bepalen steeds meer de manoeuvreerruimte. Meer economische groei staat dan wellicht niet meer garant voor meer welvaart. De economie van de tussentijd kan niet zonder een andere visie op vooruitgang.
Als derde verschuift de economische macht. Macht kun je zien als het vermogen om hulpbronnen te mobiliseren voor een bepaald doel. Dat gebeurde altijd centraal, door bezitters van kennis, kapitaal en grondstoffen. Maar financiering is tegenwoordig door alternatieve financieringsvormen zoals crowdfunding decentraal en lokaal te verkrijgen. Kennis en informatie zijn gemakkelijk op te doen en experts zijn vaak laagdrempelig vindbaar, bijvoorbeeld via sociale media. Ook hulpbronnen kunnen vaker decentraal worden geregeld: in plaats van gaswinning in Groningen een lokale energiecoöperatie, in plaats van fossiele grondstoffen lokale oplossingen waarbij regelmatig afval de nieuwe grondstof is.
Deze grote veranderingen, die van een afstandje slechts zeer langzaam gaan, hebben hun weerslag op de economie. De verliezers horen bij de ‘oude’ structuren. Of dat nu bedrijven zoals winkelketens zijn, instituties zoals belangenorganisaties, fossiele energieleveranciers, de ‘oude’ inrichting heeft het zwaar. En deze oude structuren hebben vaak ook nog een ‘oude’ definitie van winst en verlies: namelijk een puur financieel-economische, passend bij de economie vanwaar ze uit zijn ontstaan.
De winnaars zien zichzelf daarbij vaak niet als winnaar op de oude manier. Want in de meeste gevallen ontstaan de nieuwe activiteiten en bedrijvigheid niet vanuit een mentaliteit gericht op financieel winnen, maar vooral vanuit het idee om een maatschappelijke uitdaging aan te gaan.
Winnaars en verliezers in de economie van de tussentijd definiëren hun succes in mijn ogen dus anders. Dan is het lastig om tot elkaar te komen, om winst en verlies uit te ruilen. Maar er is wel een gemeenschappelijk belang. Alleen door verliezers te helpen in hun eigen transitie komt er meer ruimte voor de economie na de tussentijd. Dan is de enige oplossing samenwerking te creëren tussen oude en nieuwe structuren. Banken moeten samenwerken met crowdfunders. Energiecoöperaties met energiebedrijven. Sociale ondernemers met traditionele bedrijven. Bottom-up belangengroepen met politieke partijen en vakbonden. Door met elkaar samen te werken kun je van elkaar leren. En dan zal blijken dat in oude principes toch nog vaak nuttige zaken zitten. En dat sommige nieuwe bedrijven en initiatieven toch vrij kansloos zijn. De belangentegenstellingen zijn er natuurlijk. Maar als de verliezers ontdekken dat er maar één nieuwe weg uit de tussentijd is, zullen ze zich vanzelf aanpassen. Of failliet gaan. Dát is de economie van de tussentijd: samenwerken, experimenteren, van elkaar leren. De enige manier om tegenstellingen op te lossen.