23-05-2016
Waar verdient Nederland in de toekomst zijn geld mee? Een vraag die talloze malen is gesteld, vooral in beleidsrapporten. Het idee dat daar veelal achter ligt, is dat ‘men’ wil weten welke bedrijven, sectoren, of clusters in de toekomst gaan groeien. Maar misschien is het echte probleem wel wat ingewikkelder. Gaan we verdienen, delen of gunnen?
Over de veranderingen in de economie en de toekomstige verdienkansen voor bedrijven is al veel geschreven. Een aantal zaken valt daarbij op. Ten eerste is en blijft een land vaak in internationaal opzicht concurreren op het gebied van waar het in het verleden ook al goed in was. Voor Nederland is dat bijvoorbeeld de voedselproductie, de agrarische sector en de handel en logistiek. Ten tweede leiden veranderingen in de economie ertoe dat de productie steeds meer wordt opgesplitst in internationale ketens. Het geld dat met een product, zeg een stofzuiger, wordt verdiend, wordt bij lange na niet meer alleen verdiend door de eindproducent. Allerlei bedrijven verrichten taken die leiden tot een product en delen mee in de verkoopprijs. Gevolg hiervan is dat er nauwelijks meer een zinnig onderscheid te maken is in sectoren: het gaat om de ketens.
Nederlandse bedrijven moeten proberen onderdeel te zijn van ketens met taken die de grootste toegevoegde waarde én toekomstperspectief hebben. Dit laatste betekent veelal een oriëntatie op landen buiten Europa.
Bovendien moeten we het in Nederland hebben van ondernemerschap en innovatie. Mensen met goede plannen die hard aan de slag gaan om nieuwe dingen te bedenken en naar de markt te brengen.
Dit is de traditionele analyse van kijken naar hoe het Nederlandse bedrijfsleven kan groeien. Maar wellicht is dit te eenvoudig. Ten eerste constateren we steeds vaker dat ‘het verdienvermogen’
altijd, ook op langere termijn, afhankelijk is van de vraag. Om het maar simpel te zeggen: het is wat de gek ervoor geeft. En daar zou wel eens een grote verschuiving in kunnen optreden. Twee routes daarin.
We zullen altijd goederen moeten blijven kopen; eten en drinken kun je niet lenen en ‘gebruiken’. Maar wat als we voor het overige écht op weg gaan naar een gebruikseconomie? Dus spullen steeds minder kopen, maar vooral delen, leasen, lenen? Wat is dan het verdienmodel van bedrijven? Dan maak je iets en wil iedereen het alleen nog maar lenen. Daar zit je dan met je spullen. De toegevoegde waarde van die spullen (wat de gek ervoor geeft) neemt dan af. We verkopen de aandacht die we aan elkaar geven.
Maar het kan, ten tweede, ook heel goed zijn dat nieuwe zaken waar we nu niet aan hebben gedacht belangrijker worden voor het toekomstige bedrijfsleven. En wellicht zien we dat nu ook al wel gebeuren. Als er spullen in overvloed zijn en we die zeer efficiënt kunnen maken, zit er een grens aan meer ‘spullen’. Dat weten we ook al: een groot deel van ons verdienvermogen bestaat uit diensten. Maar dat kan nog verder verschuiven. Menselijke relaties worden in een economie waarin we de rest efficiënt kunnen produceren steeds meer waard. En dan vormen relaties met mensen die het vertrouwen winnen door aandacht te geven, een veel belangrijker onderdeel van het verdienmodel. Klanten moeten het bedrijven steeds meer gunnen om zaken te doen. De guneconomie.
Exact voorspellen waar bedrijven en welke bedrijven het in de toekomst goed gaan doen, is een welhaast onmogelijke opgave. Maar behalve historie, randvoorwaarden en internationale marktontwikkelingen kunnen transities in de werking van de economie leiden tot minder verdienen en meer delen. Of gunnen.