Herman Vande Putte

introductie

Het is niet zo gebruikelijk om een onderzoek te typeren als een informatieverwerkingsproces. Maar toch is dat wat een wetenschapper doet: hij verzamelt, analyseert en structureert informatie waardoor er nieuwe inzichten ontstaan die hij rapporteert. De input en output van onderzoek is informatie. En daartussen ligt een systematisch proces van informatieverwerking en –productie (Levy & Ellis, 2006), dat transparant moet zijn zodat het bekritiseerd kan worden (figuur 6.3.1). Om die redenen wordt van een wetenschapper verwacht dat hij vaardig is met informatie.

Figuur 6.3.1 – Literatuurstudie gemodelleerd als een informatieverwerkingsproces (eigen ill.)

Een wetenschappelijk onderzoek verwerkt twee soorten informatie: literatuur en onderzoeksgegevens. De studie van de bestaande literatuur is een essentieel en belangrijk onderdeel van elk onderzoek. Daar zijn verschillende redenen voor (zie onder meer Levy & Ellis, 2006, p. 183). Er is ten eerste de verwachting dat onderzoekers hun bijdrage situeren in het aan de gang zijnde wetenschappelijke debat. Er is een voortdurende stroom van kenniscreatie, -kritiek en –vervanging (Kuhn, 1962)[1]waarin onderzoekers een plekje moeten opeisen en de kennislacune moeten aangeven die zij willen invullen. Ten tweede dient een studie van de bestaande wetenschappelijke literatuur om een verdedigbare onderzoeksmethode uit te werken. Ten derde levert de literatuurstudie soms de antwoorden op de onderzoeksvraag. Het literatuuronderzoek is dan ‘een vorm van empirisch onderzoek in de literatuur met als observatie-eenheid de resultaten van zelfstandige studies’ (Brand-Gruwel & Wopereis, 2011, p. 4). Ten vierde wordt een literatuurstudie ook aangewend om de uitkomst van het onderzoek te situeren, maar eigenlijk is dit een variant van de eerste reden. Waarvoor en hoe vaak een literatuurstudie in een onderzoek wordt ingezet hangt af van het onderzoeksontwerp dat op zijn beurt samenhangt met de onderzoeksvraag en de praktijk in het vakgebied.

Deze bijdrage beschrijft de technieken en principes die wetenschappers gebruiken wanneer ze met informatie aan de slag gaan voor het maken van een literatuurstudie. Er wordt uiteengezet hoe een wetenschapper het informatieverwerkingsproces inricht zodat het doelgericht, plangericht, precies, openbaar, controleerbaar, herhaalbaar en daardoor betrouwbaar en valide is.

Wat is een literatuurstudie?

In een literatuurstudie speurt een onderzoeker naar voormalig onderzoek over het onderwerp waarin hij interesse heeft en rapporteert daarover. De term ‘literatuur’ verwijst hierbij niet naar proza of poëzie zoals in de omgangstaal. Met ‘literatuur’ bedoelt de onderzoeker het geheel van boeken, artikelen, referaten en congresrapporten in zijn domein. Het gaat om de vakliteratuur en het aan de gang zijnde discours in de discipline. Een onderzoeker richt zich daarbij meestal op het wetenschappelijke deel van het discours, maar dat is niet noodzakelijk het geval. De term ‘studie’ verwijst zowel naar het proces van het bestuderen van de literatuur als naar het ‘geschrift waarin de schrijver de resultaten heeft neergelegd van zijn bestudering van een zaak’ (Van Dale, 2009).

De vier stappen in een literatuurstudie – het verzamelen, analyseren, structureren en rapporteren van informatie – staan niet los van elkaar. Een literatuurstudie is een iteratief proces, ook bij ervaren onderzoekers. Zo kan het gebeuren dat een onderzoeker tijdens de analyse van de geselecteerde literatuur opmerkt dat er hiaten zijn in zijn selectie, of hij merkt bij het rapporteren dat hij dieper moet ingaan op een bepaald begrip. De onderzoeker moet dan terugkeren naar een vorige stap: hij moet opnieuw informatie verzamelen of een deel van de analyse overdoen.

Een ander kenmerk van de literatuurstudie is dat het een emergent proces is. Wat gevonden wordt tijdens het verzamelen of het analyseren, bepaalt gedeeltelijk wat daarna gedaan en dus gevonden zal worden. Een onderzoeker moet openstaan voor onverwachte wendingen en het fenomeen van voortschrijdend inzicht wat eigen is aan ‘zoeken’.

Stap 1 – Literatuur verzamelen: het zoekplan maken en uitvoeren

De eerste stap in een onderzoek is bepalen waarnaar gezocht wordt. Heel wat auteurs hebben zich gebogen over de wijze waarop een onderzoeker van een vaag idee tot een precies onderzoeksonderwerp kan komen. Ze bespreken de rol van de probleemstelling, doelstelling, contextanalyse, relevantieonderzoek, afbakening, hoofdvraag en deelvragen, etc. (zie hoofdstuk 4).

Deel 1 van het zoekplan: waarover gaat het onderzoek?

Zodra een onderzoeker een vaag idee heeft van wat hij zoekt, kan hij aan de slag met technieken als brainstorming, brainwriting, mindmapping,… om het onderwerp te preciseren en af te bakenen. Nuttig daarbij zijn ook een woordenboek, encyclopedie of Wikipedia, verkennende gesprekken, eerder onderzoek, abstracts en trefwoorden van nuttige documenten, etc. Ervaren onderzoekers (zie onder meer Peyton Jones, 2016) pleiten ervoor om meteen te beginnen met aantekeningen maken, omdat schrijven de onderzoeker verplicht om helder en gefocust te zijn. Schrijven kristalliseert uit wat nog niet duidelijk is en is de ideale weg naar een productieve dialoog met anderen. Volgens Peyton Jones is schrijven voor de onderzoeker zo veel meer dan rapporteren: het is een volwaardig onderzoeksmiddel. Tijdens het oriënteren en het preciseren van het vage idee zal de onderzoeker zich onder meer afvragen:

  • waarom dit onderzoek?
  • voor wie is dit onderzoek bedoeld?
  • wat moet men met de uitkomst van dit onderzoek?
  • wat is de gewenste diepgang van het onderzoek?
  • wat voor soort informatie is nodig (onderzoek, opinie, feiten, … )?
  • welke vorm van informatie is nodig (gedetailleerd, samenvattend, beschrijvend, kritisch…)?
  • hoeveel informatie is nodig?
  • hoe actueel moet de informatie zijn?
  • wat zijn de randvoorwaarden van het onderzoek (beschikbare tijd en budget, vertrouwelijkheid,…)?
  • wat is de verwachte rapportagevorm (inhoudelijk, technisch)?

Voorbeeld van een vaag idee bij de start van een onderzoek, dat precisering en afbakening nodig heeft:

Ik zoek informatie over het technisch constructiedossier (TCD) en zijn toepassingen in Nederland. Wat is een TCD, welke informatie moet hierin worden opgenomen? Moet het TCD aan specifieke vormeisen voldoen en welke eisen gelden er voor het bewaren van het constructiedossier en aan de mate waarin de informatie openbaar moet zijn, wie leest het constructiedossier? Wat is het verband tussen het constructiedossier en de machinerichtlijn, en waarom is het TCD überhaupt nodig?

Als het oriënteren en preciseren goed gegaan is, heeft de onderzoeker nu een korte beschrijving klaar van de aanleiding en opzet van het onderzoek, de invalshoek en de afbakening in tijd, ruimte en omstandigheden en alle andere aspecten die binnen zijn vakgebied gebruikelijk zijn om een onderzoek in te leiden. Die beschrijving is enkele alinea’s lang, nog niet helemaal precies, en sluit af met een eerste versie van de onderzoeksvraag. Deze beschrijving met daarin het onderwerp, de doelstelling, invalshoek, afbakening en hoofdvraag van het onderzoek – of, gestructureerd volgens Minto (2008) en Cornelis (2007), de situatie, de complicatie en de vraag – is het eerste deel van het zoekplan.

Deel 2 van het zoekplan: waarnaar zoek ik?

Op basis van dit eerste deel, kan de onderzoeker gericht literatuur gaan verzamelen en ook zijn onderzoeksonderwerp verder verfijnen. Hoe pakt hij dat aan? Het ziet er gemakkelijk uit: hij typt een aantal termen in het zoekveld van een zoekrobot en er komt iets uit. Maar, is de informatie die hij heeft gevonden echt relevant voor zijn onderwerp, is dit de meest recente informatie en ontbreekt er niets belangrijks? Onderzoekers houden van systematisch werk; ze sluiten toeval zoveel mogelijk uit. Daarom beschrijft het zoekplan ook wat gezocht wordt. De onderzoeker zoekt naar de kernbegrippen, directieve woorden en afbakeningen in de beschrijving van het onderzoek en de onderzoeksvraag.

De kernbegrippen (of concepten) worden weergegeven door de naamwoorden, werkwoorden en gangbare woordgroepen in de onderzoeksvraag en in het hele eerste deel van het zoekplan. Voorbeeld: in de onderzoeksvraag ‘Op welke wijze is het Het Nieuwe Instituut (HNI) ingepast in de stedenbouwkundige omgeving?’ zijn vier kernbegrippen aanwezig: wijze, HNI, inpassen, stedenbouwkundige omgeving. De onderzoeker en zijn lezers willen precies weten waar elk begrip voor staat, wat er in het verleden in het vakgebied gespeeld heeft met betrekking tot deze begrippen en wat het huidige debat is. De literatuur in het vakgebied zal hier een antwoord op moeten geven. Bijlage 1 beschrijft het verschil tussen begrippen en termen, en hoe een onderzoeker tijdens het verzamelen van informatie dat verschil kan aanwenden in zijn voordeel.

De onderzoeker identificeert ook directieve woorden die vertellen wat hij moet doen, bijvoorbeeld “discussiëren”, “vergelijken” of “beschrijven”. In bovenstaande onderzoeksvraag is dat verwoord in de vraag in de woordgroep ‘op welke wijze’, die beantwoord zal worden met een beschrijving (met daarin wellicht een opsomming). Directieve woorden zetten de onderzoeker dus op weg naar de onderzoeksmethode. Analyses van soortgelijke studies kunnen hem daarbij helpen. Het zoekplan bevat daarom ook onderzoeksopdrachten naar soortgelijke eerdere studies en naar geschikte onderzoeksmethoden.

De onderzoeker speurt ten derde naar afbakeningen, d.w.z. woorden die de reikwijdte van de opdracht aangeven, zoals “in de afgelopen tien jaar”, “in Nederland”. In de vraag ‘Op welke wijze is het HNI ingepast in de stedenbouwkundige omgeving?’ gaat onderzoeker ervan uit dat dit voor iedereen duidelijk is, maar lezers kunnen zich de vraag stellen of het gaat om de inpassing ten tijde van het ontwerp (het HNI is een ontwerp van architect Jo Coenen, in gebruik genomen in 1993) of op het ogenblik van het onderzoek (2018). Wellicht verschillen die initiële en de actuele inpassingen omdat de omgeving is veranderd. Het zou dus duidelijker zijn voor de lezer – en misschien ook voor de onderzoeker zelf – als er staat: ‘Op welke wijze is het HNI door Jo Coenen ingepast in de toenmalige stedenbouwkundige omgeving?’ of ‘Op welke wijze is het HNI ingepast in de huidige stedenbouwkundige omgeving?’ Ook afbakeningen worden in het zoekplan opgenomen. Ze geven vaak aan waar gezocht moet worden, en werken als een filter op de gevonden informatie (tabel 6.3.1).

Tabel 6.3.1 – Resultaat van het zoeken naar kernbegrippen en de afbakening in de tijd (horizontaal), en van het terminologisch onderzoek (verticaal), en hoe dit resultaat ingezet wordt in de zoekopdrachten (eigen werk).
Begrippen, directieve woorden en afbakeningen
> In de zoekopdrachten combineer je de termen uit verschillende kolommen met ‘AND’
Termen uit de onderzoeks­vraag wijze HNI

 

inpassen

 

stedenbouwkundige omgeving 1988 (jaartal wedstrijd)
Vormvarianten, synoniemen en verwante termen

 

 

 

> In de zoek­opdrachten combineer je de termen uit één kolom met ‘OR’

middelen

hoe

 

het Nieuwe Instituut

NAi (oude naam)

Nederlands Architectuur-instituut

archite?tuur-museum

gebouw*

Jo Coenen

 

ingepast

inpassing

wisselwerking

relatie

interactie

 

stedenbouwku* context

stedebouwkundige… (zonder ‘n’)

omgeving*

context

stad

Rotterdam

1993 (jaartal oplevering)

2018-2020 (huidige)

 

(**)

OPMERKINGEN

·        omgeving*: het * kan voor om het even welk letterteken en om het even welk aantal lettertekens staan; omgeving* selecteert dus alle woorden die beginnen met omgeving: omgeving, omgevingen, omgevingsanalyse, omgevingsconcept,… maar niet stadsomgeving, buurtomgeving,…

·        archite?tuurmuseum: het ? staat voor één letterteken, en gelijk het welke.

·        (**) om de zoekresultaten te filteren op jaartal van publicatie moet de zoekmachine uitgelegd worden dat het niet om een veld in de tekst gaat, maar om een zoekopdracht in de metadata; daartoe moet de machine een instructie krijgen via een extra veld

Voor al deze zoekopdrachten bepaalt de onderzoeker vervolgens wat voor soort informatie hij nodig heeft: theoretische achtergrondinformatie, state-of-the-art onderzoeksresultaten, normen en regelgeving, actualiteit, etc.
Het bovenstaande vormt het tweede deel van het zoekplan:

  • de kernbegrippen, directieve woorden en afbakeningen
  • de vormvarianten, synoniemen en verwante termen uit de terminologische studie
  • de soort van informatie waarnaar gezocht wordt, en dit voor alle onderdelen van het onderzoek.

Deel 3 van het zoekplan: waar zoek ik?

In een zoekplan staat ook vermeld op welke plekken gezocht zal worden. Die plekken noemt men de informatiebronnen. Een bron is een collectie van een bepaalde soort informatie. De soort kan bepaald zijn door de vorm (krantenartikelen, wetenschappelijke artikelen, video’s, blogs, tweets, plaatjes, … ) of door de inhoud (bouwkundig, nieuws, wetenschap, … ).

Een ervaren onderzoeker heeft meestal een vermoeden in welke bronnen geschikte literatuur te vinden is voor het onderwerp waarmee hij aan de slag is gegaan. Vaak zijn dat vaktijdschriften en boeken, die ontsloten worden via specialistische catalogi zoals die van de universiteitsbibliotheek. En hij weet ook waar hij de gevonden informatie kan raadplegen – vaak is dat via dezelfde weg, maar soms moeten documenten opgevraagd worden in andere bibliotheken. (Voor het opvragen van documenten uit andere bronnen dan de eigen universiteitsbibliotheek kan de onderzoeker beroep doen op het Interbibliothecair Leenverkeer (IBL), aan deze dienst kunnen kosten verbonden zijn. Zie hiervoor de website van de universiteitsbibliotheek www.tudelft.nl/en/library/)

Startende onderzoekers hebben het lastiger om relevante bronnen te vinden. Snowballing is dan een handige techniek, die de onderzoeker van ene nuttige document naar andere nuttige documenten leidt. De leads hiervoor zijn niet alleen te vinden in de literatuurlijst; ook de metadata van het document zoals de auteur, het tijdschrift waarin het document is gepubliceerd, de uitgever en het jaartal zetten de onderzoeker op weg naar specialistische informatiebronnen.

Om in bronnen te zoeken en ze te raadplegen, maakt de onderzoeker gebruik van zoeksystemen of zoekingangen. Elk type bron heeft andere zoekfaciliteiten. Zaak is die bron en zoekmethode te kiezen die leiden tot een acceptabele “vangst” (niet te veel gemist) en “precisie” (niet te veel irrelevante resultaten).

Google is zonder twijfel de populairste zoekrobot, maar levert zelden de beste informatie zodra de onderzoeker zijn onderwerp heeft verkend en toe is aan verfijnen. Google is immers een zoekingang op een veelheid aan bronnen, waardoor de vangst breed is en weinig precies. Zoals aangegeven zijn multidisciplinaire of vakspecifieke catalogi of databases nuttiger in deze fase. Google Scholar, de catalogus van de universiteitsbibliotheek, Web of Science en Scopus zijn de voor de hand liggende zoekingangen op wetenschappelijke bronnen.

Om de resultaten die de zoekmachines genereren te verfijnen maakt een onderzoeker gebruik van Booleaanse operatoren. De bekendste zijn AND, OR en NOT. Een overzicht van de operatoren voor Google Scholar zijn te vinden op  southern.libguides.com, voor verdere instructie over het gebruik van Google Scholar zie www.youtube.com/watch?v=FJH6MfuZs7s. Om te zoeken op metadata (naam van de auteur, uitgever, publicatiedatum, trefwoorden, etc.) moet soms de naam van het veld worden ingegeven (AUTHOR=, YEAR=,…) of voorziet de interface specifiek zoekvelden waarin de zoekopdracht moet worden ingetikt opdat de zoekrobot zou begrijpen dat dit deel van de zoekopdracht geen betrekking heeft op de inhoud van de bronnen. Moderne zoekrobots zijn meestal in staat om zowel in alle velden tegelijk te zoeken – wat de precisie van de resultaten niet ten goede komt – als in specifieke velden.

Voorbeelden van de meest gebruikte operatoren, geïllustreerd aan de hand van termen uit tabel 6.3.1:

  • verkleinen van de verzameling resultaten (Booleaanse operator ‘AND’)
    • voorbeeld: gebouw AND omgeving. Opmerking: de meeste zoekrobots gebruiken AND als de standaardoperator wanneer een onderzoeker meerdere woorden intikt; de resultaten van de opdracht gebouw AND omgeving zijn gelijk aan de resultaten van de opdracht gebouw omgeving.
  • vergroten van de verzameling resultaten (Booleaanse operator ‘OR’)
    • voorbeeld: inpassen OR relatie
  • weglaten van een deelverzameling resultaten (Booleaanse operator ‘NOT’)
    • voorbeeld: 1988 NOT 1993.  Opmerking: de NOT operator werkt niet in Google and Google Scholar, en is daar vervangen door – . Voor meer operatoren van Google Scholar, zie bijlage 2.

Dit is het derde deel van het zoekplan:

  • de lijst met de bronnen
  • de zoekstrategie met zoekopdrachten voor de zoekrobots van deze bronnen.

Deel 4 van het zoekplan: uitvoeren – vondsten selecteren en archiveren, het zoekplan aanpassen

Uit het voorgaande zou kunnen opgemaakt worden dat een onderzoeker de hele zoekstrategie van tevoren bedenkt, zorgvuldig noteert in het zoekplan, en dat hij daarna het plan nog slechts moet uitvoeren. Dat is een foute voorstelling. Een zoekplan groeit en verandert naarmate het wordt uitgevoerd. Zoeken is een uitermate dynamisch en creatief proces, met als gevaar dat het een willekeurig, niet herhaalbaar proces wordt. Daarom noteert een onderzoeker hoe hij te werk gaat en hoe hij informatie gevonden heeft. Hij heeft daarbij oog voor zowel het zoekproces – welke termen ingetikt – als voor de resultaten.

Dit is voor de onderzoeker het juiste ogenblik om te starten met een logboek en een archief, waardoor er nu drie hulpmiddelen zijn die het zoekproces ondersteunen:

  • het zoekplan, met de voorgenomen acties, waarin de zoekstrategie is vastgelegd, en dat bijgestuurd wordt op basis van de uitkomsten van het zoeken;
  • het logboek, waarin de onderzoeker chronologisch noteert welke zoekstrategieën hij initieert, wat de uitkomst daarvan is, en waarom hij die uitkomst verwerpt of relevant acht. De onderzoeker noteert dus ook welke zoekopdrachten geen resultaat opleveren. Verder noteert hij er alles wat hij nuttig acht: definities, tijdslijnen, auteursnamen, evenementen, trends, ingevingen voor andere zoektermen, overwegingen, kleine memo’s of schetsen;
  • het archief, waarin de relevante vondsten worden opgeslagen; de korte definities of figuren worden in het logboek genoteerd, maar relevante artikelen vinden een plek in een (digitale) map. Essentieel is die map met zorg te structuren door (enkele) deelmappen te maken en de documenten op een coherente wijze te benoemen. Hierdoor kunnen deze documenten in de volgende stappen van het literatuuronderzoek eenvoudig teruggevonden worden (figuur 6.3.2).
Figuur 6.3.2 – Voorbeeld van een map waarin de vondsten op een coherente manier zijn benoemd door middel van de auteur-datum methode. Onderzoeker gaf hieraan de voorkeur omdat de auteursnaam, het jaar van publicatie en de titel gangbare en betrouwbare coderingen zijn (eigen ill.)

Sommige onderzoekers verkiezen digitale hulpmiddelen om aantekeningen te maken zoals Evernote, Onenote, Google Keep, Apple Note of Notion. Er zijn ook meer geavanceerde (en meestal betalende) applicaties die het mogelijk maken om bi-directionele links te leggen tussen aantekeningen, zoals Roam Research en Obsidian.

Stappen 2 en 3 – Analyseren en structureren

In de eerste stap van de literatuurstudie, die hierboven uitvoerig is beschreven, wordt bruikbare literatuur gelokaliseerd en geselecteerd. Dat is een noodzakelijke voorwaarde voor een literatuurstudie (J. Shaw, 1995), maar geen voldoende voorwaarde. Een opsomming van gevonden literatuur volstaat niet voor een onderzoek; ze moet worden verwerkt tot informatie die als basis kan dienen voor nieuw onderzoek (Bem, 1995). Dat is wat gebeurt in de tweede en de derde stap van de literatuurstudie. In de tweede stap wordt de literatuur diepgaand geanalyseerd; in de derde stap wordt ze gestructureerd tot een gepast geheel. Het onderscheid tussen beide stappen is niet altijd precies te maken. Daarom worden beide stappen hier samen besproken. Toch is het belangrijk beide stappen te onderscheiden, omdat ze een geheel andere attitude ten opzichte van het materiaal vereisen.

Proces in zes stappen

Levy en Ellis (2006, p. 192) interpreteren  deze stappen in een sequentieel proces waarbij de onderzoeker de ruwe gegevens van talrijke literatuurbronnen omzet in een coherente studie die relevant is voor zijn onderzoek. Daarbij is het onderliggende niveau steeds de basis voor het volgende niveau en neemt de moeilijkheidsgraad van de activiteiten toe met de oplopende niveaus (Levy & Ellis, 2006, p. 192). De zes stappen van Levy en Ellis (2006, p. 192) zijn:

  1. herkennen, identificeren, oplijsten van de literatuur – deze activiteiten vonden al een keer plaats bij het selecteren van de literatuur in de eerste stap van de literatuurstudie; ze worden nu met veel meer precisie overgedaan;
  2. begrijpen, samenvatten, interpreteren, contrasteren van de literatuur
  3. in een andere context gebruiken (bv. het eigen onderzoek), aan elkaar relateren
  4. vergelijken, uit elkaar halen, ondervragen
  5. componeren, combineren, integreren, herschikken
  6. beoordelen, discrimineren, concluderen.

Bij de niveaus 1 en 2 overheersen de analytische en divergerende denkwijzen; ze behoren bij de tweede stap van de literatuurstudie. Bij de niveaus 5 en 6 domineren de synthetiserende en convergerende denkwijzen; deze behoren onmiskenbaar bij de derde stap, waarin de literatuur gestructureerd wordt. Bij de niveaus 3 en 4 grijpen analyse en synthese in elkaar en is er geen dominante denkwijze. De activiteiten van deze niveaus komen aan bod in zowel de tweede als derde stap van de literatuurstudie.

Verwerking van de literatuur

Waarop de onderzoeker zal letten in deze stappen hangt af van het doel van de literatuurstudie. Vaak zal de literatuurstudie meerdere redenen tegelijk dienen. In de inleiding is al aangegeven dat er minstens vier redenen zijn om een literatuurstudie op te zetten:

  • beschrijven van het wetenschappelijke discours met betrekking tot het onderzoeksonderwerp en onderbouwen van de relevantie van het onderzoek. Het doel van de literatuurstudie is hier dat de onderzoeker zich breed en diepgaand inleest in de publicaties over het onderzoeksonderwerp (‘er was eens…’). Dit is een essentieel onderdeel van academisch onderzoek (Webster & Watson, 2002, pp. pp. 48-49). Een onderzoeker moet achterhalen wat er al bekend is over het onderwerp vooraleer een onderzoek te starten (Hart, 1998). Sommige disciplines, zoals de ingenieurswetenschappen, lijden onder een gebrek aan goede literatuuroverzichten en dat belemmert de theoretische en conceptuele vooruitgang (Shaw, 1995). De literatuurstudie toont ook de inhoudelijke en methodologische tekorten in het vakgebied (‘maar…’). De onderzoeker toont zo de relevantie van het onderzochte probleem aan (Barnes, 2005 in Levy & Ellis, 2006);
  • vaststellen en concretiseren van de onderzoeksmethode, die volgt na het literatuuronderzoek. Dit omvat het eenduidig vastleggen van de kernbegrippen voor het vervolgonderzoek, het relateren van deze begrippen aan elkaar door middel van een theoretisch kader, het vastleggen van de onderzoeksmethode(n), etc. De literatuurstudie is daarbij niet alleen een bron van informatie voor het selecteren van de methode, maar legitimeert ook de door onderzoeker voorgestelde methode. Dit doel van een literatuurstudie is vooral aanwezig bij een empirisch onderzoek;
  • beantwoorden van onderzoeksvragen; de literatuur fungeert hier als onderzoeksgegeven; tenzij het doel van het onderzoek een literatuuroverzicht is (zie bijvoorbeeld Jylhä, Remøy, & Arkesteijn, 2019), komt deze reden in de bouwkunde niet zo vaak voor, met uitzondering van o.m. de architectuurgeschiedenis, architectuurtheorie en bouwmanagementwetenschappen;
  • onderzoeksresultaten situeren, terugblikken op de onderzoeksmethode; deze reden is vergelijkbaar met de eerste en tweede reden.

Technieken en tips

Elke onderzoeker heeft een eigen aanpak en eigen voorkeuren om literatuur te verwerken. De technieken zullen ook verschillen afhankelijk van de hoeveelheid materiaal die verwerkt moet worden (10 artikelen versus 200 artikelen), de aard van het materiaal (artikelen versus webpagina’s of boeken), de beschikbare tijd (enkele uren versus enkele maanden), het onderwerp (bouwtechniek versus ontwerpwetenschappen), etc. Hierna geven we enkele tips, eerst voor de analytische denkwijze die de tweede stap domineert en daarna voor de synthetiserende denkwijze die vooral in de derde stap voorkomt.Technieken voor de analytisch-divergerende stappen van het verwerkingsproces:

  • ordenen van de informatie per topic, bijvoorbeeld in een tabel of in een tekstdocument, waar ruimte is om aantekeningen te maken, en daarbij verschillende analysecategorieën uitproberen (chronologie, locatie, onderwerp dat centraal staat, auteur, instelling, stroming, uitkomst, vooronderstellingen, methode, betrouwbaarheid, autoriteit, invloed, kritiek,…)
  • eerst diagonaal lezen van de informatie, daarna grondig lezen, en daarbij onderstrepen en/of markeren
  • aantekeningen maken (en die later ordenen) in een logboek, of in de marge van de teksten die je leest, en daarbij zowel woorden als schema’s gebruiken
  • begrippenlijsten maken, definities toevoegen en zelf ontwikkelen; daarbij oog hebben voor de spraakverwarring die in het domein bestaat door stellingnames van de auteurs scherp te stellen
  • tijdslijnen tekenen, met voornaamste auteurs, begrippen en inzichten
  • relaties tussen schrijvers uitzoeken, en hoe ze naar elkaar verwijzen
  • beschrijven en in een schema uittekenen hoe de teksten zich verhouden tot het onderzoeksonderwerp, op welke deelaspecten van het onderzoeksonderwerp ze zich richten.

Bij het structureren van de literatuur, wanneer men naar de gewenste output toewerkt en wanneer synthese en convergentie de dominerende redeneerwijzen zijn, kan de onderzoeker gebruik maken van onder meer de volgende technieken:

  • eigen aantekeningen met elkaar in verband brengen, en daarbij altijd het einddoel van de literatuurstudie voor ogen houden – er moet een argumentatie opgebouwd worden voor (delen van) het eigen onderzoek, naar inhoud en methode
  • verschillende argumentatie- en verhaallijnen uitproberen waarin de literatuur gemonteerd kan worden en die het beste bij het doel van de literatuurstudie passen: in de tijd, per topic, per school, per concept dat centraal staat in het onderzoek, etc.; proefschrijven van (delen van) deze verhaallijnen
Figuur 6.3.3 – Argumentatie met het piramideprincipe van Minto (getekend J.van Tol, bron: Cornelis 1998, gebruik met toestemming).
  • argumentatie- en verhaallijnen vervolledigen en verfijnen: posities van de auteurs ten opzichte van elkaar afronden, literatuur weglaten of toevoegen; daarbij wetenschappelijke striktheid hanteren: het verhaal moet compleet en verdedigbaar zijn maar niet gemanipuleerd; de argumentatie- of verhaallijn is het hoofdbestanddeel van het schrijfplan dat in de volgende stap van het literatuuronderzoek (de rapportage) zal worden gebruikt
  • woord- en tegenwoord aan bod laten komen, alsof de auteurs in een vergadering samen zijn; de literatuurstudie kan dan beschouwd worden als een geannoteerd verslag van die ontmoeting;
  • bij herhaling streven naar helderheid en samenhang, in redenering en formulering;
  • naar het einde toe, in de zesde processtap van Levy en Ellis (2006), de eigen stem inbrengen; daarbij de toon bewaken; in wetenschappelijke teksten is de kritische stem meestal gedempt en is er nauwelijks een ‘ik’ aanwezig; dit is dus een groot verschil met ontwerpen; een onderbouwde, kritische bespreking van de literatuur is revelerend maar niet negatief; het taalgebruik is respectvol naar de voorgangers toe.

Stap 4 – Rapporteren

Rapporteren is de vierde en laatste stap van de literatuurstudie. Deze stap is tot in detail voorbereid bij het verzamelen, het analyseren en het structureren van de informatie. De onderzoeker staat aan het begin van de vierde stap dus niet met lege handen. Op zijn tafel liggen:

  • uit de 1e stap: het zoekplan, met daarin de aanleiding en onderzoeksvragen, het logboek van het zoekproces, de zoekresultaten
  • uit de 2e stap: de doorgenomen literatuur, de eigen aantekeningen en samenvattingen
  • uit de 3e stap: de lijst met topics, de verhaallijn per topic, algemene structuur en redeneerlijn, en dit alles uitgewerkt door middel van schema’s, aantekeningen, bijbehorende citaten, terminologie, definities, etc.

De vierde stap richt zich op het overbrengen van al deze informatie aan de lezer. De volgende onderwerpen komen hierna aan bod: het schrijfplan en de ethische aspecten.

Schrijfplan

Een schrijfplan bevat de hoofdlijnen van het verhaal: de onderdelen, de argumentatielijnen en de relaties tussen de onderdelen. Met een schrijfplan weet de schrijver waar het verhaal naartoe gaat. Het schrijfplan wordt gemaakt met behulp van een prikbord, schema’s of een document op de computer. Het doel is een overzichtelijk geheel van de tekst te maken, een productieplan.A an het einde van de derde stap van de literatuurstudie, wanneer de informatie is verzameld, geanalyseerd en gestructureerd, is in principe dus ook het schrijfplan klaar. De inhoud van het schrijfplan bestaat uit:

  • informatie uit het zoekplan
    • de aanleiding en opzet van het onderzoek
    • invalshoek, afbakening in tijd, ruimte en omstandigheden
    • onderzoeksvraag, eventuele deelvragen
  • informatie uit de literatuurstudie (inhoud en onderzoeksmethode)
    • verslag van het zoekproces, indien relevant, bijvoorbeeld omdat het afwijkt van het gangbare in het vakgebied
    • argumentatie- en verhaallijn van het inhoudelijk deel van de literatuurstudie; voor een empirisch onderzoek kan dat gestructureerd worden zoals gesuggereerd door Creswell (2014, p. 47), wat hierboven is uiteengezet
    • argumentatielijn voor onderzoeksmethode, met inbegrip van het theoretisch kader; in geval van een empirisch onderzoek wordt dit besloten met de gedetailleerde beschrijving van de aanpak van het onderzoek.

De onderzoeker zal hieraan nog concrete aanwijzingen toevoegen, zoals de lengte van de verschillende onderdelen en een tijdsplanning. In hoofdstuk  7.1 lees je meer over het schrijfproces en over het gebruik van bronnen.

Ethische aspecten

Informatievaardigheden, het zoeken, vinden, gebruiken en verwijzen naar informatie vereisen het respecteren van enkele belangrijke ethische gedragsregels. Onderzoekers moeten zich deze regels eigen maken, zodat ze die kunnen toepassen in alle stappen van de literatuurstudie. Zo voorkomen ze niet alleen kritiek op hun werk, maar tonen ze ook respect voor het werk van andere onderzoekers en voor hun lezers. Hart (1998, p. 181) geeft een overzicht van de belangrijkste schendingen van de gedragsregels in een literatuurstudie:

  • vervalsing: een verkeerde voorstelling van het werk van anderen geven
  • fabricage: speculaties of algemene beweringen van anderen presenteren als feiten
  • slordigheid: geen correcte citaten geven
  • nepotisme (vriendjespolitiek): verwijzen naar het werk van auteurs dat zich niet direct richt op het punt waarvoor de verwijzing gebruikt wordt
  • plagiaat: bewust andermans werk gebruiken en voorstellen als eigen werk.

Voor studenten kan de schending van deze gedragsregels in ingeleverde werkstukken leiden tot sancties. Onderzoekers die deze regels overtreden kunnen problemen verwachten wanneer auteurs of lezers klacht indienen. De reden is dat deze gedragsregels een hoog aanzien hebben in de wetenschap en de maatschappij, en juridisch afdwingbaar zijn. Met een goede informatievaardigheid en rapportagetechniek, waarbij precies wordt geredeneerd en geformuleerd, en kritisch en overvloedig gebruik wordt gemaakt van literatuurverwijzingen, kunnen deze gedragsregels zonder moeite gerespecteerd worden.

ten slotte

In deze bijdrage is betoogd dat in vier duidelijke stappen een onderzoeker een vaag idee kan brengen naar een uitgeschreven literatuurstudie. Daarbij hebben we laten zien dat onderzoek doen enerzijds systematiek en discipline vergt, maar zeker ook creativiteit en techniek. De informatievaardigheden die daarbij aan de orde zijn – informatie zoeken, analyseren, structureren en rapporteren – zijn trouwens niet alleen van nut voor wetenschappelijke onderzoekers, maar ook voor consultants, managers en ontwerpers. Maar vooral is informatievaardigheid een noodzaak voor al wie kritisch en op een academische niveau wil handelen in de samenleving.

Bijlage 1: Begrippen en termen – het terminologisch onderzoek

Begrippen en termen mogen niet met elkaar verward worden, en een onderzoeker zal van het onderscheid tussen beide gebruik maken om meer en betere literatuur te vinden. Daarom omvat een onderzoek altijd een klein terminologisch onderzoek, als is dat zelden geëxpliciteerd in de rapportage.

Met term wordt de lexicale vorm (de benaming) bedoeld, het begrip of concept is de betekenis die achter de term schuilgaat (Buysschaert & Defrancq, 2008, p. 50). De terminologie is het geheel van benamingen die binnen een vakgebied worden gegeven aan de voor het vakgebied relevante begrippen of concepten.

“Termen kunnen naar de vorm samenvallen met woorden of uitdrukkingen in de gewone omgangstaal maar binnen het vakgebied hebben zij een specifieke betekenis die niet altijd overeenkomt met de betekenis in de omgangstaal. Zo schrijft de krant algauw dat een gewonde in shock(toestand) werd afgevoerd. Daarbij denkt de gemiddelde taalgebruiker aan een toestand van emotionele verwarring. Voor de medicus is shock echter een welomschreven syndroom met een aantal ondersoorten (zie van Everdingen et al. 2006:1035)” (Buysschaert & Defrancq, 2008, p. 50).

“Termen kunnen bestaan uit één of meer woorden. Voor een onderzoeker van het duurzaamheidsbeleid van de Europese Unie is Commission for Sustainable Development niet een reeks van vier woorden maar één term, want de woordgroep beschrijft één specifiek, definieerbaar en welomschreven begrip (of concept) dat binnen het vakgebied operationeel is” (Buysschaert & Defrancq, 2008, p. 50).

Onderzoekers gaan uit van begrippen (concepten). Onderzoek is gericht op het identificeren en verbinden van begrippen. Termen zijn de verschijningsvorm van die begrippen. Ze zijn de communicatiekanalen tussen de onderzoeker en de lezers. Maar, in vele vakgebieden is niet precies afgesproken welke termen gebruikt worden voor welke begrippen. En dan ontstaat al snel verwarring omdat verschillende termen worden gebruikt voor dezelfde begrippen (synoniemen) of dezelfde termen voor verschillende begrippen. Met het eerste kan een onderzoeker zijn voordeel doen. Hij kan actief op zoek gaan naar synoniemen en die inzetten in zoekopdrachten, zodat zijn zoekopdrachten een breder bereik hebben. Bij het wetenschappelijk schrijven worden geen synoniemen gebruikt in tegenstelling tot vele andere geschreven teksten, en wijst de onderzoeker één term toe aan één begrip en gebruikt die term in het hele rapport om verwarring te voorkomen. Voor het tweede, het gebruik van dezelfde termen voor verschillende begrippen, moet een onderzoeker heel alert zijn wanneer hij literatuur opspoort en analyseert. Het is mogelijk dat de zoekresultaten over andere dingen gaan en dat bepaalde literatuur niet met elkaar in verband kan worden gebracht, alhoewel er dezelfde termen in voorkomen.

Om een vakterm oordeelkundig te gebruiken, in een zoekplan of in een rapport, is dus een klein terminologisch onderzoek nodig. Dat bestaat volgens Buysschaert en Defrancq (2008, p. 54) uit:

  • een degelijke definitie van een term – dit is niet alleen een beschrijving van het begrip dat door de term wordt afgedekt, maar tegelijk ook een middel om het begrip een unieke plaats te geven binnen een begrippensysteem; een ideale definitie bepaalt daarom ook de verbanden die een begrip onderhoudt met andere begrippen (Wüster, 1968; Hebenstreit, 2007)
  • informatie over het begrip (concept) dat aan de term beantwoordt
  • vormvarianten, synoniemen en verwante termen (bijvoorbeeld: architectuur, architektuur, bouwkunde, bouwkunst, stedenbouw)
  • equivalent(en) in een andere taal, eveneens met hun vormvarianten, synoniemen en verwante termen.

Voor sommige vakgebieden bestaan glossaria (eentalige of meertalige) waarin definities van termen terug te vinden zijn. Hun kwaliteit varieert. Buysschaert en Defrancq (2008, p. 55): “Wie zijn verbeelding wat gebruikt, kan merkwaardig goede resultaten vinden door volgende zoekstrings in een zoekmachine als Google in te voeren (waarbij X de gezochte term is; gebruik dubbele aanhalingstekens):

  • “definieert X”
  • “X wordt gedefinieerd”
  • “definitie van X”
  • “wat is X”,

uiteraard altijd aan te passen volgens de taal van de term. De combinatie “definieert kenniseconomie” levert een tekst op die begint met ‘De Wereldbank definieert kenniseconomie als .. .’, gevolgd door alternatieve definities van de OESO, het Ruimtelijk Planbureau en nog enkele instanties. Zelfs “X is” levert verbazend vaak goede definities op. Voor Engelse definities blijkt de combinatie “X i.e.” overigens één van de beste detectoren. Het spreekt voor zich dat deze laatste categorie zoekopdrachten niet uniek is voor Google. Gelijk welke zoekmachine is hiervoor in principe geschikt. Verder kan niet genoeg worden benadrukt dat van de zo gevonden definities de bron moet worden nagegaan: een definitie aangeleverd door een belangrijke internationale organisatie moet meestal meer krediet krijgen dan een omschrijving die verzonnen wordt op een persoonlijke blog van een leek” (Buysschaert & Defrancq, 2008, p. 55).


lijst met geciteerde literatuur

Belcher, W. L. (2009). Writing your journal article in 12 weeks. A guide to academic publishing success. Thousand Oaks: Sage Publications.Benders, L. (2020).

Werkwoordstijden per scriptieonderdeel. Retrieved 17-08-2020 from www.scribbr.nl

Bolker, J. (1998). Writing your dissertation in fifteen minutes a day. A guide to starting, revising, and finishing your doctoral thesis. New York: Holt.

Brand-Gruwel, S., & Wopereis, I. (2011). Het doen van literatuuronderzoek. Workshop miniconferentie ‘Kritisch denken in de wetenschap’. celstec.org

Buysschaert, J., & Defrancq, B. (2008). Terminologie op het web: ‘Google unearth(ed)’. In G. Rawoens (Ed.), Taal aan den lijve: het gebruik van corpora in taalkundig onderzoek en taalonderwijs (pp. 49-68). Gent: Academia Press.

Cornelis, L. (1998). Structureren volgens het piramideprincipe, Tekst[blad] 4 nr. 3, p. 14-22.

Creswell, J. W. (2014). Research design: qualitative, quantitative, and mixed methods approaches (4th ed.). Thousand Oaks, CA: Sage Publications.

de Jong, J. C. J. (2011). Handboek academisch schrijven. In stappen naar een essay, paper of scriptie. Bussum: Coutinho.

Faculteit Psychologische en Pedagogische Wetenschappen. (2020). Academisch schrijven. Een beknopte handleiding voor studenten aan de faculteit PPW. Retrieved 25-08-2020 from https://ppw.kuleuven.be

Frost, A. (2020). Scientific writing: tone. Retrieved 25-08-2020 from https://prezi.com/mcavvroaqnx4/scientific-writing-tone/

Graff, G., & Birkenstein, C. (2010). They say / I say: the moves that matter in academic writing (2nd ed.). New York: Norton.

Hart, C. (1998). Doing a literature review: releasing the social science research imagination. London, UK: Sage Publications.

Hebenstreit, G. (2007). Defining patterns in translation studies: revisiting two classics of german translationswissenschaft. Target: International Journal of Translation Studies (Holanda).

Juiste Taal. (2020). Wat is redigeren? Retrieved 12-07-2020 from https://juistetaal.nl/wat-is-redigeren/

Jylhä, T., Remøy, H., & Arkesteijn, M. (2019). Identification of changed paradigms in CRE research – a systematic literature review 2005-2015. Journal of Corporate Real Estate, 21(1), 2-18. doi:10.1108/JCRE-07-2017-0020

Koekoek, W. (2020). Hoe parafraseer je? Retrieved 17-08-2020 from https://www.scribbr.nl/bronvermelding/hoe-parafraseer-je/

Kuhn, T. S. (1962). The structure of scientific revolutions. Chicago: University of Chicago Press.

Levy, Y., & Ellis, T. J. (2006). A systems approach to conduct an effective literature review in support of information systems research. Informing Science, 9, 181-211.

Louter, A. (2020a). In drie stappen een goede introductie schrijven. Retrieved 17-08-2020 from https://louterpromoveren.nl

Louter, A. (2020b). Wrinting: first you make a mess. retrieved from https://louterpromoveren.nl

Minto, B. (2008). The pyramid principle: logic in writing and thinking. Harlow, England: Financial Times Prentice Hall.

Omi, S. (2020). Zettelkasten note-taking method: simply explained. Retrieved 17-08-2020 from www.youtube.com

Oost, H. (2011). Een onderzoek rapporteren. Amersfoort: ThiemeMeulehoff.

Peterman, A. (2020). Toon in literatuur analyseren. Retrieved 17-08-2020 from https://nl.wikihow.com

Peyton Jones, S. (2016). How to write a great research paper? Retrieved 22-07-2020 from https://www.youtube.com

Shaw, D. (1995). Bibliographic database searching by graduate students in language and literature: search strategies, system interfaces, and relevance judgments. Library & Information Science Research, 17(4), 327-345.

Shaw, J. (1995). A Schema approach to the formal literature review in engineering theses. System, 23(3), 325-335.

Swales, J. (1990). Genre analysis. Cambridge: Cambridge University Press.

Taalwinkel. (2020). Een wetenschappelijke schrijfstijl. Retrieved 14-08-2020 from https://www.taalwinkel.nl

Toulmin, S. E. (1958). The uses of argument. Cambridge, UK: Cambridge University Press.

Van Dale. (2009). Elektronische grote woordenboeken (Versie 5.0 ed.). Utrecht, Antwerpen: Van Dale Uitgevers.

Van der Gucht, F. (2015). ‘Ledegancks dichterlijke kwaliteit is niet van die aard om te eren met een standbeeld’. Stilistische uitschuivers in studentenpapers. Retrieved from Gent: https://www.taalonthaal.ugent.be

van Wee, G. P., & Banister, D. (2015). How to write a literature review paper? Transport Reviews, 36(2), 278-288. doi:10.1080/01441647.2015.1065456

Vivesweb. (2020). Signaalwoorden. Retrieved 17-08-2020 from https://vivesweb.be/taalvaardigheid

Vleeshouwers, L. (2020). Ik, jij en wij in je scriptie. Retrieved 17-08-2020 from https://www.scribbr.nl/academische-stijlregels

Webster, J., & Watson, R. T. (2002). Analyzing the past to prepare for the future: writing a literature review. MIS Quarterly, 26(2), 13-23.

Wikipedia. (2020). Stijl (taalkunde). Retrieved 17-08-2020 from https://nl.wikipedia.org

Wüster, E. (1968). The machine tool. An interlingual dictionary of basic concepts. English French master volume. Dictionnaire multilingue de la machine-outil. Volume de base anglais français. London: Technical Press.

Zinsser, W. K. (2006). On writing well. The classic guide to writing nonfiction. New York: HarperCollins.

 


  1. Deze referentie bevat geen paginanummer, omdat er verwezen wordt naar de inhoud van het hele werk. Deze gedachte is de essentie van dit boek. Het is dus niet nodig (en niet zinvol) om naar een bepaalde pagina in het boek te verwijzen.

Licentie

Icoon voor de Creative Commons Attribution-NonCommercial-ShareAlike 4.0 International License

Inzicht - Academische Vaardigheden voor Bouwkundigen Copyright © 2020 by Herman Vande Putte is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-ShareAlike 4.0 International License, except where otherwise noted.