1

Vroeger was het leven voor een econoom een stuk gemakkelijker. Als iemand mij vroeg naar de langetermijnverwachting voor economische variabelen, dan had ik eenvoudige antwoorden. Die vaak ook nog redelijk uitkwamen. Voor de inflatie was dat antwoord jarenlang twee procent, immers ook de doelstelling van de centrale bank. Voor de economische groei kon ik jarenlang iets van twee tot drie procent antwoorden, zij het dat daar de spreiding wat groter was. Bij de lange rente zat ik meestal te hoog, maar een gok van vier tot vijf procent hield toch vrij lang stand. De crux was dat extrapolatie op basis van het recente verleden vrij goed werkte. Maar ja, dat was de grote matiging. Als ik de economische koppen de laatste tijd zie, krijg ik haast het idee dat het voorspellen van gemiddelden de komende jaren nog gemakkelijker kan worden: geen gelul, alles nul.
Als we ons even beperken tot de drie hierboven genoemde grootheden, dan is de ontwikkeling evident. De gemiddelde economische groei van 2009 tot nu ligt rond de nul procent. En we verwachten al tijden dat deze groei hoger uitkomt, maar dan hebben we het over één, anderhalf procent. En over die verwachting is ook al veel gezegd en geschreven. In 2012 heb ik gezegd dat ik verwacht dat de economische groei de komende tien jaar wel eens rond de nul procent zou kunnen liggen. Ik weet ook wel: de kans dat dat precies nul wordt, is ook zo goed als nul, maar vooralsnog zit ik er in ieder geval dichter bij dan degenen die uitgingen van een ‘normaal’ herstel.
Dan de rente. De beleidsrente, ofwel de korte rente, ligt al geruime tijd op of zelfs onder nul. Maar de rente op tienjaars staatsobligaties, ook wel de lange rente genoemd, komt inmiddels ook dicht bij de nul te liggen. Zulke lage rentevoeten zijn nog niet eerder voorgekomen, en dat heeft alles van doen met de ineffectiviteit van het monetaire beleid, het daarmee samenhangende overschot aan liquiditeit en de beperkte economische activiteit.
Als laatste de inflatie. Het nieuws van de afgelopen week was dat deze negatief is geworden, ofwel deflatie. Dit is voor een groot deel te wijten aan de gekelderde energieprijzen, maar belangrijker is dat de kerninflatie in de eurozone al langere tijd onder de één procent ligt. Dat is nog geen nul, maar veel lager dan het doelstelling van de ECB. En het perspectief is daarbij ook niet dat die inflatie weer snel fors zal aantrekken, ondanks dat een aantal economen blijft geloven dat we op korte termijn te maken gaan krijgen met juist zeer hoge inflatie.
Deze drie variabelen hangen natuurlijk sterk met elkaar samen. Maar het is wel opvallend dat ze alle drie in de eurozone naar nul tenderen. Daarmee lijkt de eurozone als geheel een nieuw soort economisch evenwicht te zoeken. Een nuleconomie. Nul groei, nul inflatie, nul rente. Over de oorzaken van dit alles is al veel geschreven, maar het blijft gissen. Is het nu een probleem van te weinig effectieve vraag, een te kleine toename van de productiviteit of een combinatie van beide? Op dit moment lijkt het in belangrijke mate een vraagprobleem te zijn. Hoe kan bijvoorbeeld de werkloosheid in de eurozone anders nog zo hoog zijn? Maar stel dat dat het is, dan divergeren de meningen vooral behoorlijk over het toekomstperspectief. Een deel van de economische gemeenschap gelooft in de terugkeer van hogere groeicijfers en monetaire normalisatie door innovatie en daardoor een toename van de productiviteit. Een ander deel gelooft daar minder in. Ik zit in het midden: ik geloof erg in innovatie, en verwacht dat zij wel tot vooruitgang leidt, maar in mindere mate tot economische groei. Dit heeft sterk te maken met onze definitie van economische groei. Doordat een heleboel innovatie leidt tot meer ‘gratis’, is het wel vooruitgang, maar geen groei.
Ik houd voorlopig nog maar even vast aan de gemakkelijke vuistregel: een nuleconomie, met overal nullen. Voor voorspellers lekker gemakkelijk. Voor de samenleving nog een grote uitdaging.