Hoofdstuk 1: Wetenschap

Louis Lousberg; Remon Rooij; en Vincent Gruis

Introductie

Als aan beginnende studenten wordt gevraagd wat wetenschap is, dan leert de ervaring dat zij vrijwel altijd antwoorden met ‘wetenschap is dat wat bewezen is’, of ‘iets is pas wetenschap is als het algemeen geldend is’, of ‘wetenschap zoekt naar de waarheid’. Deze uitspraken over dat wat wetenschap(pelijk) is, zijn kenmerkend voor het ‘standaardmodel’ van de wetenschap, een model dat ons op de middelbare school geleerd wordt, maar dat slechts één van de vele mogelijkheden van wetenschap bedrijven, van wetenschapsopvattingen, vertegenwoordigt.

Omdat er meerdere wetenschapsopvattingen zijn, is er geen algemeen geldende definitie van wetenschap te geven; geen algemeen geldend doel en geen algemeen geldende kenmerken. Derhalve komen in dit hoofdstuk verschillende soorten wetenschap, verschillende wetenschapsopvattingen, waaronder het ‘standaardmodel’, en verschillende criteria voor wetenschappelijkheid aan de orde. Daarbij wordt telkens aangegeven welke plaats ingenieurswetenschappen, zoals bouwkunde, daarbij innemen.

Verschillende soorten wetenschap

Er zijn vele manieren om wetenschappen in te delen in bepaalde soorten, het ligt er maar helemaal aan vanuit welk perspectief wordt gekeken. Zo kunnen wetenschappen ingedeeld worden in formele (zoals wiskunde, logica), empirische (zoals biologie, geschiedenis en psychologie) en normatieve (zoals rechten, geneeskunde en de ingenieurswetenschappen, waaronder bouwkunde) (vgl. Wesly, 1982:16). De empirische –letterlijk betekenend: ‘op waarneming of ervaring berustende’- wetenschappen doen uitspraken over de waarneembare wereld die getoetst worden aan de ervaring. De formele wetenschappen, zoals wiskunde en logica, doen dat niet. De normatieve wetenschappen daarentegen stellen zich ten doel een vaak praktisch probleem op te lossen en ‘ontwerpen’ daarbij die oplossing; in de rechtswetenschap worden wetten ‘ontworpen’, in de geneeskunde behandelwijzen en in de bouwkunde bouwwerken. Het normatieve element zit hem al in het stellen dat iets een concrete, praktische oplossing nodig heeft. Verder zit het in de directieve, vergelijk rechten, of prescriptieve/ voorschrijvende, vergelijk geneeskunde, uitspraken die het resultaat zijn van die wetenschappen, in tegenstelling tot de informatieve, beschrijvende uitspraken die worden gedaan in bijvoorbeeld de wiskunde en de biologie of psychologie.

Een andere indeling van de wetenschappen is die in theoriegerichte wetenschap enerzijds en praktijkgerichte wetenschap anderzijds (vgl. Verschuren, Doorewaard, 1998: 33, Van Aken, Andriessen, 2011: 15). Theoriegerichte wetenschap kan dan weer onderverdeeld worden in wetenschap die gericht is op theorieontwikkeling, vergelijk theoretische natuurkunde, en wetenschap die gericht is op toetsing van theorie, vergelijk technische natuurkunde. Vaak wordt deze gerichtheid natuurlijk gecombineerd, zoals in biologie en psychologie, waarbij het het doel is om te verklaren en zo mogelijk te voorspellen. Praktijkgerichte wetenschap daarentegen heeft als doel een bijdrage te leveren aan een interventie, een ingreep in de werkelijkheid, ter verandering van een bestaande praktijksituatie (Verschuren, Doorewaard, 1998: 36) of anders gezegd, kennis te ontwikkelen om daarmee een betere wereld te realiseren (Van Aken, Andriessen, 2011: 15). Voorbeelden zijn nogmaals rechten, geneeskunde en de ingenieurswetenschappen, zoals bouwkunde.
Beide indelingen zijn voor ons als bouwkundigen interessant; de ene illustreert het normatieve karakter van bouwkunde en de andere het praktische ervan.

Verschillende wetenschapsopvattingen

Per verschillende soort wetenschap die hiervoor is aangegeven, zijn verschillende opvattingen mogelijk over dat wat wetenschap is. Die verschillende mogelijkheden kunnen worden gekarakteriseerd door de opvatting die er heerst binnen de desbetreffende wetenschappelijke gemeenschap, over wat het doel van wetenschap is, wat de werkelijkheid/ waarheid is, wat wetenschappelijke kennis is, op welke kennis men gericht is en wat de dominante onderzoeksmethode is.
In de meeste literatuur worden twee tot vier wetenschapsopvattingen beschreven (vergelijk Guba & Lincoln, 1994/2005: 165, Braster, 2000: 25, Cresswel, 2009, 24/270, Bryman, 2012: 32, Blaikie, 2010: 92 e.v., Groat & Wang, 2013: 76). Wij kiezen er voor drie, waarbij de eerste twee sterk tegengesteld aan elkaar kunnen worden beschreven en de derde weer aan die tegenstelling ontsnapt: de positivistische, met daaraan tegengesteld de constructivistische en ten slotte de pragmatische wetenschapsopvatting. Iedere opvatting is gebaseerd op andere aannames over respectievelijk wat de werkelijkheid is (het ontologisch vraagstuk), wat kennis is (het epistemologisch vraagstuk) en welke onderzoeksmethode het beste is (het methodologisch vraagstuk) om die kennis te verwerven. In tabel 1.1 staan deze verschillen tussen de wetenschapsopvattingen weergegeven.

 

Tabel 1.1: Verschillende wetenschapsopvattingen (gebaseerd op Creswell, 2003: 6)
Positivisme Constructivisme Pragmatisme
Doel Oorzakelijk verklaren en voorspellen Begrijpen Ingrijpen
Opvatting over de werkelijkheid Er is 1 werkelijkheid Er zijn meerdere (inter)subjectieve werkelijkheden Er is een probleem
Kennis is gebaseerd op Empirische observatie en meting Sociale en historische constructie Acties, situaties en gevolgen van handelen
Oriëntatie op Theorie verifiëren Theorie ontwikkelen Praktijk van de ‘echte wereld’
Dominante  onderzoeksmethode Kwantitatief Kwalitatief Pluralistisch (waaronder ‘Mixed Methods’)

 

De eerste, de positivistische, wordt vertegenwoordigd in het eerder genoemde ‘standaardmodel’ van de wetenschap. Dat model heeft jarenlang overheerst in de wetenschap tot er in de jaren 70 veel over het constructivisme werd gepubliceerd en nog wat later in de jaren 90 veel over het pragmatisme.
Opgemerkt wordt dat in de tabel bij Dominante onderzoeksmethode onderscheid is gemaakt tussen kwantitatieve, kwalitatieve en pluralistische waaronder ‘mixed methods’ onderzoeksmethoden, (zie ook Creswell, 2003: 18, Bryman, 2012: 32 en Lenzholzer, 2016). Kwantitatief onderzoek benadrukt kwantificering (tellen of rekenen) bij het verzamelen en analyseren van gegevens (data), terwijl kwalitatief onderzoek eerder woorden, taal en betekenis dus, daarbij gebruikt (Bryman, 2012: 694). Mixed methods gebruikt beide (vandaar de ‘mix’ natuurlijk), echter in het verzamelen en analyseren van de data worden beide typen onderzoek strikt van elkaar gescheiden gebruikt, pas bij het formuleren van bevindingen op basis van de respectieve analyses, vindt de mix plaats (vgl. Creswell, 2003: 221). Pluralistisch, tenslotte, wil zeggen dat de onderzoeksmethoden die gehanteerd worden veelvormig zijn, maar, vaak, complementair aan elkaar.

Deze en de andere eigenschappen die genoemd staan onder pragmatisme gelden veelal voor de ingenieurswetenschappen zoals bouwkunde, maar niet exclusief. Er zijn namelijk ook onderzoekers, bijvoorbeeld in de landschapsarchitectuur (Lenzholzer et al, 2013: 125), die een kennisclaim hebben die als (post)positivistisch dan wel constructivistisch kan worden gekarakteriseerd, zie voorbeelden daarvan in Lenzholzer et al, 2013.

Criteria voor wetenschappelijkheid

Is er nou binnen al die verschillende wetenschapsopvattingen, of beter gezegd: wetenschappelijke gemeenschappen, geen consensus over wat nu de criteria voor wetenschappelijkheid zijn? Ondanks de verschillende opvattingen over dat wat wetenschap is, zou wellicht toch daar doorheen een algemeen geaccepteerd begrip kunnen zijn over wat wetenschappelijkheid bepaalt. Literatuuronderzoek daarover (o.a. Smaling, 1990, Wester, 1991, Braster, 2000) leert dat je zou kunnen zeggen dat er minimaal twee criteria zijn voor wetenschappelijkheid:

  1. Betrouwbaarheid van de onderzoeksdata, ook wel interne betrouwbaarheid genoemd;
  2. Validiteit/ geldigheid van de redenering, ook wel interne validiteit genoemd.

Opmerkelijk is nu om te zien dat die twee criteria overeenkomen met datgene wat reeds sinds Aristoteles als juist wordt geacht in de klassieke logica, of redeneerkunde, nota bene te onderscheiden van de redeneerkunst, de rethorica. Die logica is in de vorm gegoten van zogenaamde syllogismen of sluitredeneringen. Bekende voorbeelden daarvan zijn de modus ponens (manier van bevestigen), de modus tollens (manier van ontkennen) en de drogredenering ( redenering die aannemelijk lijkt, maar niet klopt). In de tabel 2 hieronder worden deze weergegeven.

Tabel 1.2: voorbeelden van syllogismen
Modus ponens Modus tollens Drogreden
Als P, dan Q.

P.

Dus Q.

Als P, dan Q.

Niet Q.

Dus niet P.

Als P, dan Q.

Q.

Dus P.

Wat nu telkens aan de orde is in deze redeneringen, is dat er wordt uitgegaan van a) een als voor waar aangenomen voorwaarde en vervolgens via b) het aanbrengen van een juist oorzakelijk verband een conclusie wordt getrokken. Precies daar ligt de overeenkomst met de criteria voor wetenschappelijkheid, waarbij a) de voor waar aangenomen voorwaarde gelijk is aan de betrouwbaarheid van de onderzoeksdata is en b) de geldigheid van de redenering gelijk is aan het aanbrengen van een juist oorzakelijk verband. Dat die geldigheid van de redenering niet ‘automatisch’ volgt uit de redenering zelf maar kritisch moet worden bezien in samenhang met de aangenomen voorwaarde, blijkt uit het voorbeeld van de drogreden. Immers, oorzaak en gevolg kunnen niet uitgewisseld worden; in dat voorbeeld kan Q het gevolg zijn van iets anders dan P. Nu lijkt dit te suggereren dat er maar een geldige wetenschappelijk redeneer vorm is. Dat is niet zo; er zijn er meerdere. De hier beschreven redeneervorm is de deductieve redeneervorm, in hoofdstuk 2 worden meer geldige redeneervormen gegeven.

Beide criteria, betrouwbaarheid en geldigheid, kunnen voor zowel kwantitatief als kwalitatief onderzoek gelden; ‘betrouwbaarheid van de data’ bijvoorbeeld bij kwantitatief onderzoek als blijkt dat de indicatoren waaruit de antwoordenschaal van bijvoorbeeld de vragenlijst van een enquête bestaat, consistent zijn, respectievelijk bij kwalitatief onderzoek als blijkt dat tenminste twee onderzoekers het eens zijn over dat wat ze zien en horen tijdens een interview. Je ziet hier al dat het criterium van ‘betrouwbaarheid van de data’ noodzakelijk binnen de context van de verschillende onderzoeksmethoden verschillend wordt uitgelegd. Velen, zoals bijvoorbeeld Guba en Lincoln (1994) pleiten dan ook voor aparte criteria voor de wetenschappelijkheid van kwalitatief onderzoek (zie Bryman, 2012: 384). Deze criteria zijn althans voor kwalitatief onderzoek nog steeds in discussie, overigens onderstrepend hoezeer de criteria voor wetenschappelijkheid afhankelijk zijn van dat wat een bepaalde wetenschappelijke gemeenschap daar van vindt (vgl. Kuhn, 2003).

Eenzelfde discussie over de criteria voor wetenschappelijkheid wordt ook gevoerd binnen de ingenieurswetenschappen, zoals binnen bouwkunde. Naast dat alle stromingen of wetenschapsopvattingen in ons vakgebied, ook in onze faculteit vertegenwoordigd zijn, wordt vooral bij ontwerpend onderzoek per onderzoek door een aantal onderzoekers bepaald wat nu de criteria zijn waaraan de wetenschappelijkheid van het onderzoek moet voldoen. Dat kan dan afhangen van het perspectief, of de zogenoemde ‘school of thought’ van de onderzoekers en hoe door de eigen peers kwaliteitstandaarden worden gedefinieerd (Groat, Wang, 2013: 87). En daar is helemaal niks mis mee, want ‘what better criterion could there be, than the decision of the scientific group?’ (Kuhn, 2003: 102).

Zo nemen de ingenieurswetenschappen met hun overwegend pragmatistische wetenschapsopvatting een duidelijk gemarkeerde plaats in binnen het veld der wetenschappen. Bouwkunde is daarmee wetenschappelijk, maar wel op haar eigen (bijzondere) wijze: ‘in its own right’. Hoofdstuk 2 gaat hier verder op in.

Wat karakteriseert een wetenschappelijke manier van werken?

Het debat over wat wetenschap is, over wetenschapsopvattingen, en over de criteria voor wetenschappelijkheid wordt dus gekenmerkt door het gebruik van vele, vaak verschillend gedefinieerde termen en begrippen, afhankelijk van je wetenschapsopvattingen. Dat hoort er – voor sommigen helaas, voor anderen heel fijn – een beetje bij. Het lijkt soms een abstract woordenspel, maar kent ook hele praktische gevolgen voor hoe je je geacht wordt te gedragen als academicus, ook als student aan de (technische) universiteit. Deze paragraaf gaat daar dieper op in en karakteriseert een wetenschappelijke manier van werken (die past binnen Bouwkunde), en geeft handvatten om het begrip ‘wetenschappelijke attitude’ te vertalen in concrete gedragingen. Wat ons betreft staan binnen Bouwkunde vijf uitgangspunten centraal.

1. Je grondhouding is er één van nieuwsgierigheid en (blijven) leren
Je stelt vragen, je vraagt je dingen af. Je hebt gezonde twijfels, en wilt dingen uitzoeken en weten. Je blijft de waarom vraag stellen. Je wilt (blijven) leren en verbeteren. Je neemt dingen niet klakkeloos aan of over. Je verdiept je. Je evalueert wat je hebt geleerd en plaatst dat in een bredere context. Je reflecteert daarmee kritisch op de waarde, reikwijdte en beperkingen van je ontwerp- en onderzoekswerk.

2. Je draagt bij aan vernieuwing en innovatieve oplossingen
Aan de universiteit draag je bij aan onze kennisontwikkeling; aan theorieën, aan methoden, en aan (concrete) oplossingen voor de grote ruimtelijk-maatschappelijke opgaven van de 21e eeuw. Je bent daarbij creatief-oplossingsgericht én analytisch-onderzoekend. Je analyseert, ontwerpt (synthese), denkt in alternatieven, vindt dingen uit, ontwikkelt, past toe, en je hebt uitvoerbare implementatie- strategieën.

3. Je borduurt voort op kennis
Je maakt consciëntieus gebruik van data, informatie en kennis (informatievaardigheden, zie hoofdstuk 6.2). Je verwijst correct naar bronnen, voorbeelden, cases, en precedenten. Je parafraseert en citeert correct. Je bent actief op zoek naar de aanwezige en beschikbare kennis: de ‘body of knowledge’ en ‘state of the art’. Je snapt en benut het verschil tussen kennis die ontwikkelt is binnen de wetenschap en de praktijk: beide waardevol, maar wel verschillend.

4. Je werkwijze is expliciet en transparant
(Delftse) Bouwkundigen zijn integrale denkers. Je werkwijze wordt daarbij gekenmerkt door eigenschappen als goed beargumenteerd, verantwoord en onderbouwd: navolgbaar, terugvindbaar, naspeurbaar, systematisch, methodisch, bekritiseerbaar, logisch, analytisch, creatief, oplossingsgericht, correct, relevant. Je bereidt voor, verkent, voert uit, reflecteert, en rapporteert.

5. Je communiceert openlijk, en legt daarbij en daardoor verantwoording af
Je weet wanneer en hoe je effectief kunt communiceren: je schrijft, spreekt, presenteert, discussieert, visualiseert, en rekent en tekent. Je vat samen, beoordeelt, reflecteert en prioriteert. Je overtuigt, engageert en inspireert.

Ten slotte

Om je weg te vinden als bouwkundige of bouwkunde student binnen de wetenschappen, is kennis en begrip van de verschillende perspectieven op de wetenschap zeer nuttig. Het helpt je om jouw eigen onderzoeks- of ontwerpactiviteiten – en die van anderen natuurlijk ook – goed te kunnen plaatsen. Sommige van die perspectieven zijn namelijk relevanter of toepasbaarder voor het bouwkunde vakgebied dan andere. Het is ook een raamwerk waarbinnen de rest van dit boek valt te ‘snappen’. En naast kennis en begrip, zijn de vijf uitgangspunten voor academische manier van werken een eenvoudige geheugensteun voor je academisch gedrag en wijze van handelen.

bronnen

Blaikie, N. (2017) Designing Social Research, Cambridge: Polity Press

Braster, J.F.A. (2000) De kern van casestudy’s. Assen: Van Gorcum & Cromp

Bryman, A. (2012) Social Research Methods, Oxford: Oxford University Press

Creswell, J.W. (2009) Research Design, Qualitative, Quantitative, & Mixed Methods Approaches (3d Edition) London: Sage Publications Ltd.

Groat, L. N., & Wang, D. (2013). Architectural research methods. Hoboken, NJ: John Wiley & Sons, Inc.

Guba, E.G. and Lincoln, Y.S. (1994). Competing Paradigms in Qualitative Research. In: N.K. Denzin, and Y.S. Lincoln (Eds.), The SAGE Handbook of Qualitative Research, 1st ed., pp. 105-117, SAGE Publications, Thousand Oaks

Kuhn, T.S. (2003) De structuur van wetenschappelijke revoluties. Amsterdam: Boom

Lenzholzer, S., Duchhart, I., Koh, J. (2013) ‘Research through designing’ in landscape. Architecture Landscape and Urban Planning 113 120– 127

Lenzholzer, S., Duchhart, I., Van den Brink, A. (2016) Chapter 4: Research in landscape architecture and the special role of designing. In: van den Brink, A., Diedrich Bruns, H. Tobi, S. Bell (2016)Research in Landscape Architecture – Methods and Methodology  Publisher: Routledge

Meijers, A., W., M. (2011) Kwaliteitsbeoordeling in de ontwerpende en construerende disciplines; een systematisch kader. Amsterdam: Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen

Van Aken, J. & Andriessen, D. (2011) Handboek ontwerpgericht wetenschappelijk onderzoek, Den Haag: Boom Lemma

Verschuuren, P. & Doorewaard, H. (1998) Het ontwerpen van een onderzoek, Utrecht: Lemma bv

Wesly, P. (1982) Elementaire wetenschapsleer, Amsterdam: Boom Meppel

Licentie

Icoon voor de Creative Commons Attribution-NonCommercial-ShareAlike 4.0 International License

Inzicht - Academische Vaardigheden voor Bouwkundigen Copyright © 2020 (1e editie) - 2024 (2e editie) by MaartenJan Hoekstra; Louis Lousberg; Remon Rooij; Willemijn Wilms Floet; en Sake Zijlstra is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-ShareAlike 4.0 International License, except where otherwise noted.