Martin Sand; Jan Bergen; en Taylor Stone

Waarom ethiek

Ethiek is een integraal onderdeel van ons leven, inclusief activiteiten zoals ontwerpen en empirisch onderzoek. Ethiek gaat over wat belangrijk is; wat waarde heeft. Iedereen heeft wel dingen die voor hem of haar van belang zijn en goed zijn om na te streven en te bereiken – dingen die dus waarde hebben, bv. vriendschap, vertrouwen, oprechtheid, duurzaamheid, etc. Met andere woorden: iedereen heeft een moraal (Williams, 1997). Het hebben van zo’n moraal is enorm belangrijk want dat betekent ook dat iedereen weet hoe het voelt als iets van waarde onbereikbaar is (mogelijk ten gevolge van het gedrag van anderen). Dat gevoel is een soort fundamentele morele ervaring die ons ook in staat stelt om te begrijpen hoe het voor andere mensen is om dingen niet te kunnen bereiken die ze waardevol vinden. Een tweede soort fundamentele morele ervaring vind je dan weer in het soms (moeten) kiezen tussen dingen die je belangrijk vindt – situaties waarin je moet afwegen wat voor jou (en/of voor anderen) nou eigenlijk de meeste waarde heeft omdat niet alle waarden tegelijkertijd gerealiseerd kunnen worden. Deze ervaringen roepen lastige vragen op – vragen die in de tak van de filosofie die we de ethiek noemen uitgebreid en systematisch worden overwogen. Dat doen ethici natuurlijk niet alleen met aandacht voor de eigen waarden maar ook met aandacht voor de waarden en behoeftes van anderen. Zo stelt de ethiek zich als doel om door systematisch (en logisch) na te denken en door het uitwisselen van argumenten dit soort van normatieve vragen van antwoorden te voorzien. We zijn daarbij op zoek naar die handelingen die met betere argumenten onderbouwd kunnen worden want daarmee geven we op een gestructureerde en verantwoorde manier richting aan wat we (moeten) doen.
Ook in de techniek is er veel potentieel voor ethische reflectie. Zo kan die ons helpen om betere technologieën te ontwerpen en empirisch onderzoek met het nodige respect voor personen uit te voeren. Bouwkunde is daarop geen uitzondering. Ook hier krijgen we met een veelheid aan spannende en concrete ethische vragen te maken, bv. op welke basis we bepaalde technische ontwerpen horen te verkiezen boven andere, hoe we de waarden van relevante belanghebbenden in rekening kunnen brengen, hoe we empirisch onderzoek met proefpersonen moeten aanpakken, etc.
In dit hoofdstuk belichten we een aantal centrale aspecten van de rol van de ethiek in bouwkunde. Zo kijken we eerst naar de relatie tussen techniek en waarden en wat dat betekent voor de ontwerppraktijk, waarna we het concept van normatieve ethiek in een notendop introduceren. Op dat laatste bouwen we voort wanneer we vervolgens de plaats van ethiek in empirisch onderzoek onder de loep nemen.

Waarden en technologieën, of hoe ontwerpen van ethiek doordrongen is

In wat volgt gaan we uit van een heel simpele maar belangrijke veronderstelling over de relatie tussen technologie en ethiek: technologieën zijn niet per se goed of slecht in termen van de gevolgen die ze met zich meebrengen. Ze zijn ambivalent (Ropohl, 1985). Dus ondanks dat we voor sommige technologieën kunnen zeggen dat ze bijna uitsluitend goede of slechte gevolgen hebben (bv. biochemische wapens zijn slecht, rolstoelen en pacemakers zijn goed), zijn dat eerder uitzonderingen. Het overgrote deel van de technologieën zijn duidelijk ambivalent; in sommige aspecten goed en in andere aspecten slecht. Een auto is goed om dingen mee te transporteren, maar produceert ook geluidsoverlast, draagt bij aan de klimaatsverandering en aan het gebruik kleven veiligheidsrisico’s (voor de gebruiker én voor anderen). Het is daarbij wel belangrijk dat technologieën niet slechts één mogelijke verschijningsvorm hebben. Auto’s vervullen vandaag misschien nog dezelfde functie als auto’s 50 jaar geleden, maar dat doen ze veiliger, stiller, comfortabeler en met minder klimaatimpact; en dat is geen toeval. Het ontwerpen van technologieën betekent ook keuzes maken. Die keuzes kunnen technologieën ethisch beter of slechter maken. Door het maken van deze keuzes (of het nalaten om dit te doen) ontstaat een verantwoordelijkheid, die niet alleen – maar onder andere – door ingenieurs gedragen wordt!
Nog sterker dan de uitspraak dat technologieën qua gevolgen ambivalent zijn, is de uitspraak dat technologieën waarden zelfs belichamen. Tijdens de zomer gaan inwoners van New York massaal naar de stranden van Long Island met behulp van het netwerk van parkways en snelwegen ontworpen door Robert Moses. Af en toe zijn er meldingen van ongevallen waarbij vrachtwagens of bussen een van de lage viaducten raken. De parkway werd in 1925 door Moses gepland om de toegang voor automobilisten tot zijn nieuw aangelegde Jones Beach te verbeteren. Sid Shapiro, een van Moses naaste medewerkers, zei over het project: “De bruggen zijn te laag voor bussen om te passeren. Busreizen moesten daarom uitwijken naar lokale wegen, wat deze busreizen ontmoedigend lang en zwaar maakte. Voor Afro-Amerikaansen, die Moses als minderwaardig beschouwde, werd de reis naar Jones Beach bemoeilijkt aangezien zij voornamelijk gebruik maakten van bussen in die tijd” (Caro, 1975, onze vertaling). Op basis van het voorbeeld van deze bruggen beargumenteert Langdon Winner in ‘Do Artifacts Have Politics?’ dat materiële, technische artefacten intrinsiek politiek zijn (Winner, 1980). Hij stelt: artefacten, inclusief de gebouwde omgeving en andere materiaal-ruimtelijke arrangementen, belichamen ‘sociale relaties’ – zij zijn een uitdrukking van politieke ideeën. In het geval van Robert Moses zijn dit visies van discriminatie en racisme. Sommige onderzoekers zijn kritisch over Winner’s interpretatie van dit specifieke historische voorbeeld (e.g., Woolgar & Cooper, 1999). Echter, dat betekent niet dat we de bredere opvatting over de politieke geladenheid van technologische artefacten moeten verwerpen. Winner zegt: niet alleen kunnen de gevolgen van technologieën waarden positief of negatief beïnvloeden, maar bewust of onbewust worden er waarden in een ontwerp gerealiseerd.

Als dit zo is, rijst er ook een morele kwestie: wat voor soort materiële objecten moeten we dan maken en accepteren? Dat is precies ook de vraag die Waardengevoelig Ontwerpen (of Value Sensitive Design (VSD)), een specifieke ontwerpmethode, motiveert. VSD probeert onder andere op een bewuste manier waarden in het ontwerp te integreren, om zo waardenconflicten op te lossen en technologieën sociaal en ethisch aanvaardbaar te maken. VSD wil proactief technologische ontwikkeling beïnvloeden om slechte uitkomsten te voorkomen in plaats van achteraf ingenieurs de schuld geven en bestraffen. Een goede introductie met een hoofdstuk over VSD in bouwkunde van Lara Schrijver is van van den Hoven, Vermaas, & van de Poel (2015). Deze benadering laat zien dat het belangrijk is om al vroeg in de ontwerpfase na te denken over welke waarden geïntegreerd moeten worden, en om in bredere zin na te gaan welke rechten en plichten je hebt als ingenieur en hoe je om kunt gaan met waardenconflicten. Het nadenken over dit soort kwesties kan op zijn beurt ondersteund worden door ethische denkkaders uit de tak van de filosofie genaamd de ‘normatieve ethiek’.

Normatieve ethiek – de theoretische onderbouwing van morele keuzes

Wat maakt een handeling, een keuze, een ontwerp, een manier met anderen om te gaan ethisch goed of fout? Om zulke vragen te beantwoorden, hebben we theorieën nodig die ontwikkeld woorden in de normatieve ethiek. Daar wordt namelijk voortdurend gewerkt aan het (verder) ontwikkelen van ‘ethische theorieën’: rigoureuze denksystemen waarmee morele conflicten systematisch kunnen worden geanalyseerd en opgelost. In wat volgt belichten we twee van de belangrijkste stromingen in de moderne normatieve ethiek – inclusief de leidende principes van deze stromingen – die ook bepalend geweest zijn voor de vorming van de onderzoeksethiek.

De eerste stroming werd oorspronkelijk in de 18e eeuw ontwikkeld door de Duitse filosoof Immanuel Kant, en wordt ook Deontologie, of plichtenethiek genoemd. De tijd staat natuurlijk niet stil, ook niet in de filosofie, en de deontologie is ondertussen al een stuk verder ontwikkeld en divers dan in Kant’s tijd. Hetzelfde geldt onverminderd voor het utilitarisme en andere consequentialistische theorieën. Kant meende dat morele principes net zoals natuurwetten altijd en overal moeten gelden. Hij ging ervan uit dat de beste manier om te zien wat de juiste handeling is, is te vragen of je kunt willen (i.e., dat het logisch mogelijk is) dat het maxime (een maxime is hier een korte stelling of regel voor goed gedrag, bv. ‘Gij zult niet doden’ of ‘Een gegeven paard moet je niet in de bek kijken’) van je handeling een algemene wet wordt. Neem bijvoorbeeld liegen: Stel dat liegen een algemene wet wordt. Als iedereen liegt, dan weet je dat iedereen precies het tegendeel meent van wat hij of zij zegt. Je kunt niet willen dat liegen een algemene wet wordt, en daarom – zo meent Kant – moet je dat ook niet doen. Naast het vertellen van de waarheid volgen uit deze manier van denken volgens Kant ook andere plichten, zoals naastenliefde en respect voor (de autonomie en waardigheid van) personen. Deze aanpak heeft een grote invloed op het Europese denken gehad. Velen geloven dat sommige plichten (waaronder het respecteren van de waardigheid van personen) onschendbaar is, onafhankelijk van de uitkomst van een handeling. Maar er zijn ook problemen met deze benadering: We hebben eerder gezien dat deze plichten ook soms in conflict raken.

Een andere visie hebben Utilitaristen, waarvan de meeste bekende grondleggers in de 18e en 19e eeuw Jeremy Bentham en John Stuart Mill waren. Utilitaristen zijn niet geïnteresseerd in plichten die universeel geldig zijn zoals bij Kant. Ze richten zich op de gevolgen – of beter gezegd, de meest waarschijnlijke of verwachte gevolgen – van handelingen. Utilitarisme meent dat je altijd de handeling moet uitvoeren die het grootste geluk of welzijn aan het grootste aantal mensen met zich meebrengt. De theorie heeft veel gemeen met kosten-batenanalyse in dat verschillende scenario’s worden vergeleken en op basis daarvan de beste keuze gemaakt wordt ten aanzien van één hoofdwaarde: geluk of welzijn.
Dus, welke stroming heeft het nu bij het juiste eind? Zijn rechten en plichten het belangrijkst, of net de gevolgen? Vandaag menen veel filosofen dat we niet per sé één van deze twee stromingen moeten kiezen, maar dat beide stromingen een belangrijk aspect van ons ethisch denken benadrukken en dat we een manier moeten vinden om beide systemen te verenigen (Parfit, 2011). In de moderne onderzoeksethiek spelen beide stromingen dan ook een even belangrijk rol, zoals we hieronder ook verder toelichten.

De kwalijke voorgeschiedenis van de onderzoeksethiek

Net zoals technologie sociale gevolgen heeft, heeft ook empirisch onderzoek gevolgen voor mens en maatschappij. Onderzoek brengt soms vooruitgang in ons begrip van ziektes, van menselijk gedrag of economische wetten, en onderzoek kan helpen om medicijnen te ontwikkelen. Maar vaak heeft empirisch onderzoek ook risico’s die we serieus moeten nemen in de onderzoekspraktijk. Dat klinkt misschien voor de hand liggend, maar zo is het niet altijd geweest. De geschiedenis van het wetenschappelijk onderzoek staat bol van de moreel kwalijke (of tenminste twijfelachtige) voorbeelden.

Het huidige ethische debat over onderzoeksethiek en de regels en wetten voor empirisch onderzoek zijn sterk beïnvloed door de verschrikkingen bij onderzoek in de concentratiekampen tijdens de Tweede Wereldoorlog (Koepsell, 2016). In de periode tussen 1939 en 1945 experimenteerden Duitse wetenschappers op kampgevangenen, inclusief kinderen, gehandicapte personen en andere kwetsbare groepen. Dit onderzoek nam inhumane vormen aan: personen worden blootgesteld aan koude temperatuur, lage druk, radioactiviteit, zenuwgas, verwondingen, sterilisatie, straling, onnodige transplantaties en besmettelijke ziekten, vaak met de dood of verminking tot gevolg.

De meest bekende en gruwelijkste daders van deze experimenten was Joseph Mengele, bijgenaamd de ‘Engel des Doods’. Een groot deel van Mengele’s experimenten hadden geen duidelijke wetenschappelijke waarde: Mengele liet bijvoorbeeld mensen verdrinken, om te zien hoelang ze zonder lucht konden overleven. Voor dit experiment ontbrak een wetenschappelijke basis, er werd onder meer geen hypothese getoetst. Daarnaast werd de “deelnemers” niet gedegen om toestemming gevraagd, noch over de risico’s van de experimenten geïnformeerd, er werd geen moeite gedaan om lijden te voorkomen. Na de Tweede Wereldoorlog werden tijdens de processen van Neurenberg niet alleen de Duitse oorlogsmisdadigers en politici veroordeeld, maar ook de concentratiekampartsen zoals Mengele, waardoor het gebrek aan wettelijke normen voor medisch-wetenschappelijk onderzoek pijnlijk duidelijk werd.

Het tribunaal in Neurenberg had geen code of wet om het vonnis te vellen, maar beriep zich eerder op algemene moraliteitsbeginselen en constateerde daarbij dat er morele grenzen aan de wetenschap zijn die in acht moeten worden genomen bij wetenschappelijk onderzoek, vooral bij het gebruik van menselijke proefpersonen. Hun beslissing vormt de basis voor de moderne onderzoeksethiek, in het bijzonder voor experimenten met proefpersonen. De Code van Neurenberg, zoals deze bekend is geworden, wordt beschreven als een reeks plichten die wetenschappers verschuldigd zijn aan menselijke proefpersonen en aan de samenleving, en is de basis geworden voor internationaal erkende gedragsgrenzen bij het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek.
De code beschrijft tien specifieke voorwaarden, die nog steeds leidend zijn voor onderzoek met mensen, en waarin zowel gevolgen (e.g., voorwaarden 2, 4 en 6) als respect voor de waardigheid en autonomie van proefpersonen (e.g., voorwaarden 1 en 9) leidend zijn:

  1. De vrijwillige toestemming van de proefpersoon is absoluut noodzakelijk
  2. Het experiment moet zo ontworpen zijn dat het vruchtbare resultaten oplevert voor de samenleving, die niet met andere methoden of middelen te behalen zijn […]
  3. Het experiment moet zo ontworpen zijn […] dat de verwachte resultaten de uitvoering van het experiment rechtvaardigen.
  4. Het experiment moet zo uitgevoerd worden dat alle onnodige fysieke en mentale leed en letsel voorkomen worden.
  5. Een experiment moet niet worden uitgevoerd wanneer er a priori reden is om ervan uit te gaan dat overlijden of een handicap het gevolg zullen zijn […].
  6. Het met het experiment genomen risico moet nooit groter zijn dan het humanitaire belang van het probleem dat het experiment moet oplossen.
  7. Degelijke voorbereidingen moeten worden getroffen, […] om de proefpersoon te beschermen tegen mogelijk letsel, handicaps of overlijden.
  8. Het experiment moet alleen worden uitgevoerd door wetenschappelijk gekwalificeerde personen.
  9. Gedurende de gehele loop van het experiment moet het de proefpersoon vrij staan om het experiment ten einde te brengen.
  10.  Gedurende de gehele loop van het experiment moet de verantwoordelijke wetenschapper voorbereid zijn het experiment te staken […] als hij of zij reden heeft om aan te nemen […] dat voortzetting van het experiment zal leiden tot letsel, handicaps of overlijden van de proefpersoon.

Spijtig genoeg was met het opstellen van de Code van Neurenberg het onethisch onderzoek de wereld nog niet uit. Het is dan ook niet vreemd dat de Code van Neurenberg nog verder doorontwikkeld is door de jaren heen, voornamelijk in de Verklaring van Helsinki (met de meest recente update in 2013 zie wma.net). Aandacht voor het verantwoord uitvoeren van onderzoek met mensen en met dieren blijft dus onverminderd belangrijk, ook in andere domeinen dan de medische wetenschappen zoals bij onderzoek in de bouwkunde.

Toepassing op empirisch onderzoek in bouwkunde studie

Bij empirisch onderzoek in Bouwkunde zijn de gevolgen misschien minder dramatisch dan bij medisch onderzoek, maar toch zijn ook dezelfde waarden en principes die we hierboven hebben besproken relevant. We zien dat voor het uitvoeren van empirisch onderzoek van het begin tot eind ethische overwegingen een rol spelen, die deels terug te voeren zijn op deontologische en deels op utilitaristische overwegingen.

Ethiek komt dus terug in alle fasen van het empirisch onderzoek, waarvan er tenminste vijf zijn:

  1. Het onderzoeksonderwerp formuleren en verduidelijken
  2. Het onderzoek ontwerpen en toegang verwerven
  3. De gegevens verzamelen
  4. De gegevens verwerken en opslaan
  5. De gegevens analyseren en je bevindingen rapporteren

Elke van deze fasen roept ethische vragen op. Al aan het begin van je onderzoeksproject, waar je de onderzoeksvraag en de doelen formuleert, spelen ethische aspecten een rol. Zo zal je niet alleen moeten nagaan of de vraag die je wil gaan onderzoeken wel wetenschappelijk relevant is en of de gekozen methode aanvaardbaar is voor de beoogde deelnemers, maar ook of er minder ingrijpende methoden beschikbaar zijn die de vraag net zo goed kunnen beantwoorden en waarmee testsubjecten akkoord willen gaan. Verder speelt de vraag of het onderzoek bijdraagt aan een belangrijk (maatschappelijk) doel, en hoe de baten en risico’s van het onderzoek verdeeld zullen worden (en dus ook hoe er eventueel gecompenseerd kan worden voor oneerlijke verdelingen daarvan). Bij het opstellen van je onderzoek zal je ook al moeten beginnen nadenken over het minimaliseren van eventuele risico’s. Dat kan gaan om fysieke risico’s in experimenten, maar ook om het garanderen van privacy (wat dus ook eisen zal stellen aan het zorgvuldig verzamelen, verwerken en opslaan van data) en eventuele schade voor deelnemers op basis van de conclusies van je onderzoek. Als onderzoeker begint het vervullen van je belangrijke plicht om eventuele schade aan deelnemers te voorkomen dus al voor je je proefpersonen ook maar inlijft. Eénmaal je je onderzoeksvoorstel rond hebt, is het ook belangrijk dat je nagaat of je er goedkeuring voor moet krijgen van de betreffende autoriteit; op de universiteit is dit meestal de ethische commissie. Voor onderzoek met menselijke proefpersonen is dit veelal het geval.

Ook in de volgende fase van onderzoek, als je deelnemers gaat werven of vragenlijsten verspreidt, zullen ethische aspecten een rol spelen. Denk bijvoorbeeld bij de selectie van deelnemers na of de groep representatief is voor de populatie die je wil onderzoeken (anders is het niet betrouwbaar en kan het onderzoek niet bijdragen aan wetenschappelijke of maatschappelijke doelen, cf. de tweede voorwaarde in de Code van Neurenberg), en bij het informeren van de deelnemers of je voldoende relevante informatie geeft en de deelnemers niet misleidt. Verder is het belangrijk dat je deelname aan het onderzoek niet te aanlokkelijk maakt door bijvoorbeeld door het geven van een disproportionele financiële beloning voor deelname of juist druk uitoefent omdat dit kan leiden tot onvrijwillige deelname. Dit is extra belangrijk wanneer er aan deelname risico’s verbonden zijn: vrijwillige en goed geïnformeerde deelnemers zijn dan extra cruciaal. Hier zien we dus de eerste voorwaarde van de Code van Neurenberg aan het werk: bij elk onderzoek met menselijke proefpersonen, of het nu gaat over het invullen van vragenlijsten, diepte-interviews, gedragstracking, of fysieke proeven is het verkrijgen van geïnformeerde toestemming een onontkoombaar basisbeginsel voor verantwoord onderzoek. Allebei de delen van dat concept zijn hier belangrijk; proefpersonen informeren maar geen toestemming vragen voldoet evenmin als toestemming krijgen op basis van slechte, onvolledige of onbegrepen informatie (hierop bestaat een gedeeltelijke uitzondering – zie de paragraaf hieronder – maar dat brengt extra plichten met zich mee voor jou als onderzoeker). Zorg dus altijd voor zo toegankelijk en volledig mogelijke informatie voor de deelnemers en stel een toestemmingsformulier op waarbij vastligt wat de afspraken zijn met betrekking tot deelname en de verwerking van de data. Potentiële deelnemers mogen overigens deelname aan het onderzoek altijd weigeren en ook tijdens het onderzoek nog stoppen, ook als ze eerder wel toestemming hebben gegeven. Als onderzoeker moet je de weigering van deelnemers altijd respecteren (cf. voorwaarde 9 van de Code van Neurenberg).

Verder is het, net als bij het verzorgen van de representativiteit van je deelnemers, belangrijk om bij het formuleren van de vragen en/of de onderzoeksopstelling de objectiviteit te waarborgen: let er dus op dat de vragen niet vooringenomen of te sturend zijn en je je deelnemers geen woorden in de mond legt, en dat de invloed van externe variabelen geminimaliseerd wordt in de onderzoeksomgeving. Tijdens het verzamelen van de data is het verder belangrijk dat dit nauwkeurig, volledig en controleerbaar is om de validiteit en betrouwbaarheid te kunnen garanderen.

Debriefing van de deelnemers na dataverzameling is tevens belangrijk, niet alleen om hen nog eens duidelijk uit te leggen wat er met de data gebeurt, maar ook om eventuele informatie die op wetenschappelijke grond niet gedeeld konden worden voorafgaand aan de deelname verder toe te lichten. Wat dat laatste betreft: debriefing is dus van extra belang in onderzoek waarbij er op voorhand weinig informatie over het onderzoek kan worden verstrekt omdat dat de onderzoeksresultaten zou ondermijnen, bv. bij psychologisch onderzoek dat onderzoekt hoe bepaalde omgevingsfactoren onbewust keuzes beïnvloeden. Het op voorhand prijsgeven van de onderzoeksopzet maakt het daar onmogelijk om tot betrouwbare resultaten te komen. Echter, dan nog moet er op voorhand toestemming worden gevraagd, waarbij ook zo veel mogelijk duidelijk gemaakt wordt dat er bepaalde dingen niet worden verteld, en in de mate van het mogelijke wat voor risico’s er zijn. Ook is het bij zo’n onderzoek des te belangrijker om risico op fysieke of mentale schade absoluut tot een minimum te beperken. Als laatste punt is het hier belangrijk om te melden dat bij dit soort ‘misleidend’ onderzoek de kans nog groter is dat er nazorg nodig is in het geval dat proefpersonen toch schade of ongemak ondervinden. De nood aan eventuele nazorg moet zeker in zo’n geval ook meegenomen worden in de onderzoeksopzet en -planning.

Bij het verwerken, opslaan en rapporteren van data zijn er ook belangrijke ethische aandachtspunten. Het verzinnen van data is uiteraard onaanvaardbaar, maar ook door het licht aanpassen of het weglaten van een deel van de gegevens omdat het jou en/of je organisatie goed uitkomt, werk je niet integer volgens de wetenschappelijke standaarden en bega je dus wetenschappelijk wangedrag of zelfs wetenschapsfraude. Naast het feit dat zulk gedrag op zich al onwetenschappelijk en immoreel is, kan het ook ernstige gevolgen hebben voor jezelf als onderzoeker (bv., het einde van je carrière als onderzoeker) en, nog belangrijker, voor zij die te maken krijgen met de gevolgen van frauduleuze onderzoeksresultaten (bv. bewoners van een flat die in onveilige situaties terecht komen omdat het ontwerp gestoeld is op slecht onderzoek). Kom je in contact (of heb je twijfels over) wetenschappelijke wanpraktijken door anderen? Kaart dat dan aan. Vaak zijn er binnen een organisatie manieren om dit te melden, of zijn er vertrouwenspersonen waarmee je in gesprek kan gaan over wat je kan doen.

Bovenop het eerlijk rapporteren van je resultaten zal je de gemaakte afspraken met deelnemers over het anonimiseren of pseudonimiseren van je data en resultaten in de praktijk moeten brengen. Behandel verkregen informatie dus altijd zorgvuldig, zodat je eerder gemaakte afspraken met deelnemers niet ondermijnt en je voldoet aan de wettelijke privacy-vereisten zoals vastgelegd in de Europese regelgeving: de AVG (Algemene Verordening Gegevensbescherming, General Data Protection Regulation, 2016 zie gdprinfo.eu). Bij het rapporteren van je onderzoek is het dus je plicht als onderzoeker om een eerlijke voorstelling van de data te geven en tegelijktijdig ook te voorkomen dat gepseudonimiseerde data te herleiden is tot personen of bedrijven als je daar geen toestemming voor hebt. Verder zal je als onderzoeker moeten opletten dat je enkel conclusies rapporteert die op basis van het uitgevoerde onderzoek gerechtvaardigd kunnen worden en dat die de belangen van de studiedeelnemers niet schaden.

In praktijkgericht onderzoek (zoals dat in de bouwkunde regelmatig het geval zal zijn) kan het zijn dat je je resultaten wilt gebruiken in het formuleren van beleidsadviezen en/of handelingsadviezen. Echter, wees je daarbij bewust dat je daar van het descriptieve – het beschrijven van data – naar het normatieve domein beweegt. Zulke normatieve conclusies kunnen niet enkel op basis van data getrokken worden en vereisen argumentatie en waardenafwegingen; oftewel: daar heb je nog meer ethiek voor nodig. Wees daarom voorzichtig bij het linken van je resultaten aan praktische adviezen, en hou ze die voorschriften zelfs dan voorwaardelijk.
Als jullie deze overwegingen in de praktijk brengen voor én tijdens jullie onderzoeksprojecten, zetten jullie een al een grote stap in de richting van een systematische en aanvaardbare manier van omgaan met ethische waarden in empirische wetenschappelijk onderzoek en, zodoende, richting degelijk onderbouwde bouwkundige keuzes.

Bronnen

Caro, R. A. (1975). The Power Broker – Robert Moses and the Fall of New York. New York: Vintage.

Koepsell, D. (2016). Scientific integrity and research ethics: An approach from the ethos of science: Springer.

Parfit, D. (2011). On What Matters: Two-Volume Set. Oxford: Oxford University Press.

Ropohl, G. (1985). Die unvollkommene Technik (1 ed.). Frankfurt am Main: Suhrkamp.

van den Hoven, J., Vermaas, P. E., & van de Poel, I. (Eds.). (2015). Handbook of Ethics, Values, and Technological Design: Sources, Theory, Values and Application Domains. Dordrecht: Springer.

Williams, B. (1997). Morality: An introduction to ethics (3 ed.). Cambridge: Cambridge University Press.

Winner, L. (1980). Do Artifacts Have Politics? Daedalus, 109(1), 121-136. Retrieved from http://www.jstor.org/stable/20024652

Woolgar, S., & Cooper, G. (1999). Do Artefacts Have Ambivalence? Moses’ Bridges, Winner’s Bridges and Other Urban Legends in S&TS. Social Studies of Science, 29(3), 433-449.

websites

gdprinfo.eu (2016) https://gdprinfo.eu/

WMA.net (2013) https://www.wma.net/policies-post/wma-declaration-of-helsinki-ethical-principles-for-medical-research-involving-human-subjects/

Licentie

Icoon voor de Creative Commons Attribution-NonCommercial-ShareAlike 4.0 International License

Inzicht - Academische Vaardigheden voor Bouwkundigen Copyright © 2020 by Martin Sand; Jan Bergen; en Taylor Stone is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-ShareAlike 4.0 International License, except where otherwise noted.