Willemijn Wilms Floet; Cor Wagenaar; en Fransje Hooimeijer

De stad is niet alleen een statische constructie die met plananalyse begrepen kan worden. Het is een levende constructie die ervaren, gevoeld, geroken en gezien moet worden. De gebouwde omgeving in het echt ervaren komt in alle opzichten het dichtst in de buurt van waar we het allemaal voor doen: werken aan gebouwen, de stad, het landschap. Dit in fysieke zin, de gebouwde omgeving als artefact, en ook als plek voor mensen, in functionele en culturele zin, als toneel van een dagelijks en publiek leven; als teken van een tijd; en van wie in een samenleving de touwtjes in handen hebben.

Reizen laten zien hoe onze samenlevingen en identiteiten door het verleden zijn gevormd, hetgeen een gevoel van continuïteit en verbondenheid in ons oproept (de Botton 2002).

Eén project per week, was het devies van architect, stedenbouwkundige en hoogleraar Carel Weeber als je Bouwkunde studeerde in de jaren 1980 op de Technische Hogeschool: eerst tekeningen en achtergronden opzoeken in de bibliotheek, vervolgens deze analyseren en dan ER HEEN! Dat was volgens Weeber de basis om het vak te leren. Niet dat studenten echt ieder weekend op excursie gingen, maar, wel heel vaak, en, zeker een of twee keer per jaar een reis met studievrienden naar het buitenland om de klassiekers te bekijken, of juist het nieuwste van het nieuwste. Sport was (en is) om binnen te komen op bijzondere plekken die anders achter gesloten deuren zijn.

Soms met hulp van contacten van je docenten, of, je probeert een gesprekje aan te knopen met bewoners op straat en wordt uitgenodigd (de bouwkundestudent wordt herkend en meestal gewaardeerd). Goed kijken, er over praten, foto’s maken, schetsen, etc. Tegelijkertijd ontwikkel je zo een nieuwsgierige houding, een brede algemene interesse die noodzakelijk is voor mensen die werken aan de gebouwde omgeving: als bouwkundige ben je niet alleen vormgever van projecten, maar ook van de maatschappij. En als je ter plaatse bent voor een speciaal bezoek aan een project kijk je om je heen wat er meer te doen is: ga je tegelijk naar de musea, muziek en theater, de lokale kroeg etc. dompel je je onder in de stad en het leven aldaar: zie de inzet ‘De Stad als Persoon’. Bouwkundigen blijven na hun studie op excursie gaan: op vakantie bezoek je ook gebouwen, jaarlijks met oude studievrienden, collega’s, of in georganiseerd verband zoals met de vereniging Architectura et Amicitia, die al bestaat sinds 1855. Van deze club zijn en waren veel beroemde architecten lid; door samen naar projecten te kijken is het een interessant netwerk om van gedachte te wisselen over het vak en eigen werk. Het nuttige en het aangename worden er gecombineerd. Veel ontwerpers brengen een bezoek aan de tweejaarlijkse architectuur Biënnale in Venetië, waarin de State of the Art in thema- en landen paviljoens te zien is.

Excursies als onderdeel van een opleiding (vaak gekoppeld aan een ontwerpproject) zijn vandaag voor iedereen vanzelfsprekend, net zoals werken in een internationale praktijk dat is. Vóór de moderne infrastructuur en het verenigde Europa was reizen tijdrovend en vergde organisatiekracht. Vanaf 1808 is er naar Frans voorbeeld ook in Nederland de Prix de Rome reisbeurs ingesteld voor jonge talenten in de kunst en bouwkunst, om gedurende twee jaar de klassieken te bestuderen in Rome, Parijs en later ook in andere steden. Doel was verdiepende kennis en inzicht door ervaring die zich uit zou moeten betalen in de carrière (wat vaak niet werd bereikt trouwens). Deze reisbeurs (in de categorie bouwkunst gewonnen door belangrijke stedenbouwkundigen Cornelis van Eesteren in 1921, en landschapsontwerper Adriaan Geuze in 1990) bestaat nog steeds, gekoppeld aan een intensieve prijsvraag. Stylos organiseert tweejaarlijks in de zomer een Grote Reis, naar verre bestemmingen. Mooie excursies werden er georganiseerd onder leiding van Francisca Bollerey, waarvoor een groep studenten ter voorbereiding een half jaar lang ieder een facet van de stad uitplozen, opgetekend in een dikke excursiegids. In de bibliotheek van de faculteit Bouwkunde staan de gidsen van vele studiereizen nog altijd op de planken.

Een conventionele architectuurexcursie bestaat uit een bezoek aan een serie projecten, tijdens welke organisatoren/deelnemers aan de groep uitleggen wat er te zien is en hoe dit te duiden, veelal voorbereid door literatuurstudie. Soms wordt de ontwerper of een lokale specialist betrokken om uitleg of een lezing te geven. Bea Kay Jones, een Amerikaanse architectuurdocent beïnvloed door Hanna Ahrendt en Jane Jacobs,  bepleit in ‘travel pedagogies’ om je bij een studie-excursie vooral niet te beperken tot het herkennen en bevestigen van observaties en interpretaties door autoriteiten binnen het vak, maar, op zoek te gaan naar eigen ervaring en interpretaties; nieuwe betekenissen worden volgens haar alleen gevonden als het observeren verbonden is met het leven zelf: subjectief, intuïtief, niet-lineair, open, en, in het geval van onderwijs: met een bedoeling, gericht op inzicht en met creativiteit.

Dit nemen we in Delft ter harte door het stadsobservatie-onderzoek naar een project tot de kern van de Grondslagen-excursie te maken.

Het nut en de noodzaak om te reizen / de wereld in levende lijve te bestuderen is wellicht het mooist beschreven in de literatuur, waar verbeelding van situaties worden ingezet om een verhaal te vertellen. De voorstelling van de gebouwde omgeving (enscenering) is hier belangrijk, en daarmee is er een link naar ons vak. Een aantal schrijvers heeft de perceptie van de gebouwde omgeving tot hun onderwerp gemaakt. Klassieke voorbeelden die vele architecten telkens inspireren zijn De Maistre (Voyage autour de ma Chambre),  Italo Calvino (De Onzichtbare steden), George Perec (Ruimten Rondom) …

Als je Bouwkunde gaat studeren leer je de wereld met een speciale bouwkundige blik bekijken, en die hou je de rest van je leven vast. Je bent je bewust van waar je je bevindt, je vraagt je af hoe het in elkaar zit, hoe het leven zich er af speelt, welke tekens van een tijd en cultuur er afleesbaar zijn, hoe je wat je ziet zou kunnen duiden. Excursies zijn vormende ervaringen om deze blik te ontwikkelen. Het observeren en ervaren van de echte wereld is complementair aan het studeren achter een bureau, via plananalyse van de tekeningen en literatuurstudie naar de achtergronden. In de huidige brede BSc-opleiding aan de Techniche Universiteit is een meerdaagse excursie de afsluiting van de serie Grondslagen van het architectonisch, stedenbouwkundig en landschaps-architectonisch ontwerpen. Met deze excursie wordt meer beoogd dan een serie bezoeken aan interessante projecten en de onderdompeling in het stedelijk leven: de excursie is een instrument om de stad te (leren) lezen, onderzoeken en begrijpen; door de stad via een vraag op een bepaalde manier te observeren (perceptie) wordt duidelijk wat er in het ontwerp tot uitdrukking wordt gebracht (representatie) en hoe het bijdraagt aan de stad in fysieke, maatschappelijke, culturele en temporele zin (interventie).

Behalve de kennis via de projecten zelf, worden achtergronden en levensloop van een project bestudeerd. Er zijn verschillende observatietechnieken, die samenhangen met het onderwerp, de vraag, de manier van kijken, maar ook met een bepaalde opvatting over het vak en zelfs levenshouding (zie Posities). Er zijn verschillende tradities die samenhangen met de maatschappelijke cultuur op een bepaalde plek, zoals de Survey in Engeland, de fenomenologische traditie in Scandinavië (met lang licht in de zomer en lang donker in de winter) waarin de poëzie van de architectuur in verband wordt gebracht met zintuigelijke waarneming van licht, schaduw, kleur, tactiliteit van de materialen en akoestiek, de typologische studies in Italië, Frankrijk, Duitsland en Nederland die de formele kenmerken van het object centraal stellen. Verschillen tussen de stadsobservatiemethoden betreffen vaak of het gebouwde als artefact of de beleving door mensen centraal staat.

Hieronder worden handvaten gegeven om op een academische, systematische manier de fysieke en de geleefde stad leren lezen via verschillende perspectieven (1. Zintuigelijke waarneming, 2. Ruimte, maat, schaal, 3. Systemen en netwerken, 4. Cultuur en samenleving) via welke de stad kan worden gelezen, de daartoe geëigende methoden en technieken, en de bijpassende vragen. Hiermee krijgt men grip op de complexiteit van de stad als ontwerp.

Afbeelding 12.1.1 Verschillende perspectieven om de fysieke en geleefde stad te onderzoeken

De Grondslagen 4 excursie wordt voorbereid, gemaakt en de ervaringen worden verwerkt door ze te verbinden met studie naar de achtergronden, en, door ze te vergelijken met canonieke projecten ter plaatse en of elders, waar ze wellicht naar refereren of afzetten. Door verslag van de excursie en het voor- en nawerk te verwerken tot een gids/krant/atlas/podcast/… wordt getoetst of studenten het bestudeerde project kunnen situeren in de lange termijnontwikkeling van de architectuur en stedenbouw; de basisbegrippen beheerst om over architectuur, stedenbouw en landschap te spreken en denken, en over de analytische vaardigheden beschikt om een project te kunnen duiden en weergeven als stedelijke interventie.

12.1.2
Afbeelding 12.1.2: stappen voor, tijdens en na de excursie.

Een eerste doel is te leren dat en hoe de stad op verschillende manieren kan worden ervaren in fysieke en geleefde zin; dat er samenhang is tussen de invalshoeken (onderwerp <> vragen) observatiemethoden (technieken) en onderzoeksresultaten. Tweede doel is te leren om een project te leren duiden als een interventie: nieuwe projecten verhouden zich tot de stad die er als was en veranderen de stad. In publieke gebouwen, ruimten, woningbouw etc. zijn maatschappelijke, politieke, culturele ideeën, maar ook de opvattingen van de ontwerper en bouwtechnische mogelijkheden in een de tijd (temporele context) afleesbaar; en, door de tijd heen kunnen gebruik en betekenissen veranderen. De systematische analyse van de stad, waarbij bewust gebruik wordt gemaakt van ‘beproefde’ stadsobservatie en analysemethoden en het stellen van vragen brengen dit excursie-vak op een academisch niveau.

12.1.3
Afbeelding 12.1.3: Canonieke stadsobservatiemethoden en onderwerpen om de fysieke en geleefde stad te onderzoeken

Vele beroemde architecten en stedenbouwkundigen hebben prachtige schetsen van hun grote en kleine reizen gepubliceerd (onder andere Le Corbusier, Macintosh, Berlage, Herman Hertzberger). Doel van het excursie-schetsen is niet per se om mooie tekeningen te maken, maar vooral een middel om te zien hoe een gebouw, plein of park in elkaar zit. Tekenleraar John Ruskin (rond 1860, Engeland) benadrukt dat het gaat om de actie die je dwingt tot nauwkeurig observeren, waarbij talent niet belangrijk is. Jaques P. Thijsse (bioloog) voegt daar aan toe dat het (met snelheid) tekenen je op natuurlijke wijze helpt om de hoofdlijnen en de principes te vatten: ‘fraaie, rake en zoo eenvoudig schijnende tekeningen’ te leren maken. Door juist langere tijd een gebouw of openbare ruimte nauwkeurig te tekenen wordt niet alleen de fysieke vorm ontrafeld (verhoudingen, texturen, licht, sporen van gebruik), maar ook hoe het is verweven met de plek en de mensen waarvoor het is gemaakt (Lüthi en Pietsch 2018).

Wat kun je hier mee?

Met de excursie werk je aan plankennis , analysevaardigheid, basisbegrippen en kennis over de lange termijn ontwikkeling van architectuur, stedenbouw en landschapsarchitectuur.

Je krijgt inzicht in hoe samenlevingen worden gevormd, en welke stenen je als ontwerper daaraan kan bijdragen. Door de ervaring elders ga je thuis anders zien. Je kunt het ook gebruiken als methode voor het analyseren van een ontwerplocatie.

En, je kan vanaf nu ook iedere week op excursie.

Verder lezen

Alain de Botton, De kunst van het reizen (Amsterdam: Amstel Uitgevers, 2002, 2009)

Jilly Traganou, Miodrag Mitrašinović, Travel, Space, Architecture (Milton: Taylor & Francis Group, 2009), 10-11, https://ebookcentral-proquest-com.tudelft.idm.oclc.org/lib/delft/detail.action?docID=438448.

Kay Bea Jones,. “Unpacking the suitcase; travel as a process and paradigm in constructing architectural knowledge”, in The Discipline of Architecture, ed. A.J. Piotrowski et al. (Minneapolis: University of Minnesota Press, 2001), 127-157.

 

De Metropool als Persoon

Er zijn talloze manieren om te proberen steden te begrijpen – maar de eerste vraag die zich aandient is: waarom zou iemand dat willen? Een stad begrijpen? Wat schieten we daarmee op? Wie deze vraag probeert te beantwoorden loopt het risico te verdwalen in een moeras van filosofische bespiegelingen – het leven is te kort om ons daarin te verliezen. Volgens recente, maar niet al te nauwkeurige berekeningen van onder andere de Verenigde Naties leeft het merendeel van de wereldbevolking binnenkort in steden. De stad is ons ruimtelijk kader, letterlijk. De stad is fysiek, concreet, van steen en beton, asfalt en kinderkoppen, water en groen. De stad is ook abstract, een onzichtbaar raster van eigendomsverhoudingen, juridische kaders, politieke structuren, administratieve raamwerken, organisaties die vorm geven aan het bestuur, het onderwijs, de gezondheidszorg. Het zijn twee kanten van dezelfde medaille: de concrete en de abstracte stad zijn één ding; bijna alles wat de abstracte stad uitmaakt stolt in gebouwen, en in die gebouwen groeit een samenleving die voortdurend nieuwe uitdagingen opwerpt voor bestuurders, artsen, advocaten, ambtenaren, ondernemers, fabrikanten, dienstverleners. Wie weigert de stad te begrijpen begrijpt ook zichzelf niet: de stad bepaalt in hoge mate wat mensen met hun leventje kunnen doen, wat hun mogelijkheden zijn, welke rechten ze toch gelding kunnen brengen. De stad is werkelijkheid, maar tegelijk ook een metafoor voor wat in het Frans zo fraai la condition humaine heet, de menselijke conditie.

Steden begrijpen is onszelf begrijpen. De beste, en vermoedelijk de enige, manier om met steden kennis te maken is ze te bezoeken, er in rond te dwalen. Steden maken lawaai, ze hebben hun eigen geur. Ze schotelen de bezoeker eindeloze reeksen afwisselende beelden voor. Soms zijn die reeksen door stedenbouwers en architecten zorgvuldig ontworpen, soms ontstaan ze schijnbaar toevallig. De metropool geeft gestalte aan ongrijpbare hoeveelheden fysieke en abstracte data. Die bepalen de menselijke conditie en maken de bezoekers duidelijk dat die uitstijgt boven hun eigen persoon – wij zijn maar een minuscuul atoompje dat gevormd is door maar een hele kleine uitsnede uit de wereld die de metropool vertegenwoordigt. Toch is dat onze wereld, niet alleen als metafoor maar ook als werkelijkheid. De mechanismen die de metropool gevormd hebben en nog steeds vormen bepalen ook onze conditie. Waar de grote geschiedenis voorbij komt – oorlogen, politieke omwentelingen – is dat onmiskenbaar. Dezelfde krachten die Rotterdam in mei 1940 in de as legden lieten ook hun sporen na in Guernica, Warschau en Londen, en ontketenden tegenkrachten die, hoe verschillend hun achtergronden ook waren, toch volkomen vergelijkbaar zijn. Maar veel belangrijker zijn de kleine, alledaagse geschiedenissen, de wisselwerking tussen individuen en de metropool bij de gang naar het werk of de school, het boodschappen doen, het bezoek aan de bioscoop. Ook deze verschillen van stad tot stad, maar zijn toch overal gelijk.

Het is zinvol en misschien zelfs noodzakelijk de stad te leren kennen – daarover kunnen we het eens zijn. Maar hoe speel je dat voor elkaar? We hebben tal van strategieën tot onze beschikking. Metaforen kunnen helpen. De stad laat zich lezen als een machine, een mechanisme dat schijnbaar zonder menselijke tussenkomst een enorme batterij techniek in stelling brengt om vervuild water af te voeren, vers water naar de woningen te leiden, in fabrieken de meest uiteenlopende producten voort te brengen, en gemotoriseerde stromen van vervoer, mensen zowel als goederen, door de stad te persen en te verbinden met de grote wereld daarbuiten. De wereld van de stoommachine en de verbrandingsmotor bracht de grootste omwenteling in de werking van de stad als machine, maar de komst van de elektriciteit sprak het meest tot de verbeelding. Die vormde de krachtbron van elektromotoren in fabrieken, treinen en trams, maar was daarnaast verbonden met het licht. Dat gaf de elektriciteit en alles wat ermee samenhing – de centrales, de transformatorhuizen (die nog niet zo lang geleden de omvang van grote stedelijke gebouwen hadden) een bijna religieus aura, dat in de overdadige lichtreclames van de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw onontkoombaar werd. Er werd zelfs een nieuwe naam voor bedacht: elektropolis. De stad is ook te zien als in steen gestolde economie, gedreven door winstbejag, beheerd door de eigenaren van fabrieken en bedrijven, gefinancierd door banken en aandeelhouders, en in beweging gehouden door massa’s arbeiders die een deel van de vruchten van hun werk zagen wegvloeien naar de wereld van het grote geld – zo zag Karl Marx het, en in Das Kapital, zijn hoofdwerk, legde hij uit hoe het kapitalisme functioneerde. (Merkwaardig is dat hij de kapitalistische economie als een machine zag die, zonder dat er een mens aan te pas kwam, zich bewoon in de richting van een klasseloze maatschappij – hier sloeg hij de plank klaarblijkelijk mis.) Economie is iets abstracts – maar in de stad krijgt die vorm in fabrieken en bedrijven, het verkeer dat die bedient, het uit elkaar trekken van de stedelijke gemeenschap in een kleine bovenlaag die in villakwartieren of stadspaleizen woont, en verpauperde arbeiders die met krotten genoegen moeten nemen. Van Marx is het maar een kleine stap naar de opvatting van de stad als een sociale constructie, een container van sociale relaties tussen klassen, leefstijlgroepen, etnisch of religieus bepaalde categorieën, waarbij de vraag zich aandient of al deze groepen samen kunnen leven of met elkaar op voet van oorlog staan. Ook deze sociale constructie valt deels samen met de fysieke kwaliteiten van de stad. Dat is ook het geval met de stad als katalysator van herinneringen, maar hier is ze verbonden met de individuele lotgevallen van de persoon bij wie ze deze echo’s van het verleden wakker roept. Elk individu heeft zijn eigen leven, de wereld van herinneringen is voor iedereen anders – en toch komt ze voort uit een en hetzelfde stadsbeeld. Patrick Modiano, in 2014 winnaar van de Nobelprijs voor literatuur, heeft er het hoofdthema van heel zijn oeuvre van gemaakt. En dan is er nog de stad als materieel object, als ding. Of de stad als organisme…

Metaforen te over. Een van de meest adequate ziet de stad als persoon. Zo opgevat komt de kennismaking met een stad overeen met het ontmoeten van een medemens, maar terwijl men een willekeurige voorbijganger links kan laten liggen lukt dat met de stad niet. Die dringt zich op en laat zich niet negeren of aan de kant schuiven. De kennismaking is onvermijdelijk. In het ideale geval toont de stad zich van haar vriendelijke, behulpzame kant. Ze maakt het leven aangenaam, gemakkelijk, plezierig en de moeite waard. Maar het kan ook anders uitpakken. De stad kan akelig en agressief zijn, en in het ergste geval erop gebrand om degene die haar betreedt te verpletteren. Hoe de confrontatie ook uitpakt, ze heeft altijd het karakter van een tweestrijd tussen twee polen die elk hun eigen karakter hebben. Het karakter van de stad, haar identiteit, is verankerd in haar verleden, in de manier waarop ze is gevormd. Vaak is dat een proces van eeuwen dat dan weer rustig voortkabbelt, dan weer in een stroomversnelling raakt. Het karakter, de persoonlijkheid van de stad is dynamisch, maar niet gemakkelijk van haar koers af te brengen. In het tweegevecht met haar tegenpool, de bewoner, de burger – met andere woorden: met ons – is de stad onwrikbaar en, letterlijk, van steen en beton. Hoe manifesteert zij zich? Is daarover in algemene zin iets zinnigs te zeggen? Al is dat lastig – elke metropool heeft haar eigen karakteristieke persoonlijkheid – toch zijn er in de literaire wereld verschillende meningen en gedachtencomplexen die steeds opnieuw opduiken, en die kennelijk zowel op Budapest als New York, Berlijn als Wenen, Shanghai als Sydney van toepassing zijn – of waren. Hoe dat komt is niet zo moeilijk te verklaren, maar hier moeten we het laten bij de constatering dat het fenomeen van de metropool toen dat in de loop van de negentiende eeuw gestalte kreeg alle eerdere opvattingen van de stad als poel des verderf in zich opzoog. Dit beeld vormde de tegenhanger van de fascinatie van de stad als het toppunt van cultuur en menselijk vernuft, die zelfs de meest rabiate critici nooit helemaal wisten af te schudden. De metropool, zo beweerde de befaamde Duitse socioloog Georg Simmel, ‘…toont zich als een van die grote historische formaties waarin aan elkaar tegenover gestelde stromingen, die het leven in hun greep houden, elkaar tegenwerken, en soms ook weer samenvloeien’. Het karakter van de metropool is dat van een draaikolk. ‘Het meest fundamentele probleem van het moderne leven vloeit voort uit de wens van het individu om zijn onafhankelijkheid en individualiteit in stand te houden in het zicht van overweldigende historische krachten, de erfenis van de geschiedenis, een cultuur die van buiten komt, en de moderne techniek.’ Treffender is de confrontatie tussen het individu en de stad als persoon zelden beschreven. En dat zo’n confrontatie lang niet altijd goed afloopt is ook duidelijk.

En daarmee krijgt de kennismaking met de metropool, de grootstad, de stad, het karakter van een epische daad, een epos waardig. Geen wonder dat romanschrijvers het thema oppikten – in de jaren twintig en dertig verschenen genoeg boeken om er een genre op zich van te maken, dat bekend werd onder de Duitse naam: Großstadtroman. Daarmee is niet gezegd dat vooral Duitse steden het onderwerp van dit genre monopoliseerden – John Dos Passos publiceerde in 1925 zijn beroemde Manhattan Transfer, er zijn verschillende Russische voorbeelden. Zelfs Nederland, land zonder metropolen (als we de louter retorische figuur van de Randstad buiten beschouwing laten) heeft een heuse Großstadtroman, Stad, geschreven door Ben Stroman en uitgebracht in 1932; de roman speelt in Rotterdam, de havenstad aan de Maas die er in deze jaren van droomt uit te groeien tot een metropool van twee miljoen inwoners, tweemaal zoveel als ooit voor Amsterdam werden voorzien. In al deze romans figureert de stad als een persoon. Wie haar tegemoet treedt wordt gedwongen zich met haar te verstaan – en dat is lang niet altijd makkelijk. Hoe tragisch het af kan lopen werd nooit dramatischer beschreven als in Alfred Döblins Berlin Alexanderplatz, een lawine van taal die de overweldigende indruk van de uit haar voegen barstende metropool Berlijn verbeeldt. Berlin Alexanderplatz is een bijna Bijbelse tragedie waarin de metropool haar tegenpool, de eenvoudige transportarbeider en kleine crimineel Franz Biberkopf, in drie etappes om zeep helpt. Elke etappe begint met wat Döblin beschrijft als de verovering van Berlijn. De eerste verovering, die volgt op Franz’ vrijlating uit de gevangenis, eindigt in een deceptie, en al na de tweede verovering moet hij zijn voornemen voortaan als een fatsoenlijk burger door het leven te gaan opgeven. Als Reinhold, collega crimineel die Franz mateloos fascineert, hem na een inbraak uit de auto gooit verliest hij een arm, maar het lukt hem opnieuw om de stad te veroveren. Voor het laatst. Zijn wereld stort in als Reinhold zijn vriendin om het leven brengt. De roman eindigt als Franz erin slaagt het oponthoud in een forensische kliniek te overleven – maar de vierde verovering blijft uit. Franz sterft niet, maar er valt niets meer over hem te melden – Döblin hernoemt hem in Franz Karl – en daarmee is het epos ten einde. Berlijn wint – Franz is niet meer…

Wat deze romans zo aantrekkelijk maakt is dat ze de stad in inderdaad als persoon portretteren. Bij Berlin Alexanderplatz kun je dat letterlijk nemen. De stad voedt zich – er is een uitgebreide passage over het slachthuis, waar vee uit de wijde omtrek naartoe wordt getransporteerd om ten prooi te vallen aan de hakbijlen van de slager – na de eerste tegenslag vereenzelvigt zich met het vee, dat door de levenslust van de metropool wordt omgebracht. Het verkeer staat voor de bloedsomloop waarvan iedereen afhankelijk is. Wie zich wil verpozen gaat naar de kroeg of de dancing – Döblin schreef zijn roman in de roaring twenties. Berlijn beschikt over alles wat een persoon in het alledaagse leven nodig heeft, en wie de stad wil begrijpen moet zich daar rekenschap van geven. Zo ontstaat een eindeloos fascinerend beeld van de stad als, om een andere Duitstalige auteur te citeren, een ‘kokende blaas’ – deze term komt uit Robert Musils Mann ohne Eigenschaften, persoon zonder karakter, het resultaat van de verloren strijd om de eigen persoonlijkheid in stand te houden in het zicht van de ‘…overweldigende historische krachten, de erfenis van de geschiedenis, een cultuur die van buiten komt, en de moderne techniek’, om Simmel nog een keer aan te halen…

Gelukkig loopt de confrontatie met de metropool meestal minder slecht af dan voor Biberkopf. Bijna altijd overheerst de fascinatie met iets dat zo rijkgeschakeerd en overdonderend is, een machine, een bedrijf, een samenleving, gestolde herinnering, een uit architectuur en infrastructuur samengesteld object, een organisme – een persoon met een eigen identiteit, opgebouwd en trauma’s en overwinningen, en altijd in beweging. ‘Een werkelijk levende stad’, Péter Nádas in Het boek der herinneringen, ‘is nooit alleen maar een fossiel van een onopgehelderd verleden, maar een wervelende stroom die het stenen bed van de traditie steeds weer verlaat, tot stilstand komt en dan weer verder vloeit, zich voortbeweegt over decennia en eeuwen, van het verleden naar de toekomst, een continuüm van sterke stuwingen en een steeds kloppende hartslag, onbewust van het uiteindelijke doel – toch is het deze onbedwingbare, onverzadigbare vitaliteit, die vaak spilziek en willekeurig, destructief maar toch creatief is, die we, instemmend of met afkeuring, de innerlijke natuur of de geest van het bestaan van de stad noemen.’ De persoonlijkheid van de metropool overleeft bijna alles en daarom is er geen betere leerschool voor de menselijke conditie dan de metropool, haar opbouw, haar architectuur – maar vooral haar leven.

 

Licentie

Icoon voor de Creative Commons Attribution-NonCommercial-ShareAlike 4.0 International License

Inzicht - Academische Vaardigheden voor Bouwkundigen Copyright © 2020 by Willemijn Wilms Floet; Cor Wagenaar; en Fransje Hooimeijer is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-ShareAlike 4.0 International License, except where otherwise noted.